zondag 15 januari 2012

BBZ

Dit blog is gestopt. Ik schrijf verder op BBZ.

vrijdag 11 november 2011

De primeur is van de PVV

Ik bedoel niet het wanoptreden van de heer Graus in de commissie De Wit, want dat was geen primeur: zoveel domheid en onbekwaamheid en vervolgens leugenachtigheid verwacht je van zo’n man. Ieder weet dat de man niet deugt (hij sloeg zijn vrouw ook).
Nee, ik bedoel dat de PVV nu als eerste partij laat onderzoeken hoeveel het nu kosten moet als Nederland teruggaat naar de stuiver, het dubbeltje, het kwartje, de gulden. Dat had de PvdA of D66 of GroenLinks of de SP als primeur moeten hebben, of zit men daar te slapen?
Ik durf er wat om te verwedden dat men in die partijen nu zal zeggen: dat is allemaal voorbarig van die PVV. Dat geeft maar opschudding.
Dat geeft inderdaad maar opschudding, maar op dit ene punt ben ik het volledig eens met de PVV.

vrijdag 4 november 2011

Noord-Europa

Ik heb het al eerder gezegd. Het moet er maar eens van komen, na al die strapatsen van Papandreou en Berlusconi, die toch niet van plan zijn om ook maar enigszins te gaan doen wat ze moeten doen. We moeten eens stoppen met de subsidiëring van het Zuideuropese deel. Het moet over zijn, klaar. Geen cent meer naar Griekenland, Italië, Spanje, Portugal, Frankrijk.
Minister-president Mark Rutte! Treed in gesprek met de Duitsers, de Finnen enzovoorts om uit de euro en uit de EU te stappen, en begin dan de Noord-Europese Liga, of hoe je het wilt noemen: doe dat samen met Finland, Zweden, (Noorwegen), Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Nederland, België en Luxemburg. Verzin eventueel een nieuwe munt, als dat per se moet. Laat die euro dan maar wegrotten. Desnoods nemen we de Mark of het Pond.
Wie zich bij ons wil aansluiten, moet bijvoorbeeld tien jaar lang aantonen dat ze het waard zijn. Controle door het IMF. Jaarlijkse rapportage.

vrijdag 28 oktober 2011

Mauro hier, Mauro daar

Gisteren, donderdagmiddag 27 oktober tot laat in de nacht, was politiek Nederland druk bezig de mensheid te vermaken met een debat over de prangende vraag: mag Mauro blijven of moet hij terug naar Angola? Helaas had ik ook andere dingen te doen, dus ik heb niet het hele debat, als je het zo mag noemen, gevolgd, maar het kwam er op neer dat minister Leers zei dat een gang naar het Europese Hof geen opschortende werking zou hebben, waarna iemand van, meen ik, de PvdA te berde bracht dat dat wel degelijk een opschortende werking had.
Ik heb zelf geen mening over het geval van die Mauro. Hij mag van mij best blijven. Maar ik kan me ook voorstellen dat je zegt: zus en zo zijn de regels en hij moet weg. Even goede vrienden, hoor. Je moet natuurlijk niet aankomen met een ‘aanzuigende werking’ (PVV, VVD) of met hem wegsturen naar Angola en hem daar dan een studievisum laten aanvragen die dan ‘met voorrang’ behandeld zal worden (CDA). Het is blijven of niet blijven, uit. Volgens de regels is hij na 8 of 9 jaar uitgeprocedeerd, maar minister Leers kan zeggen: je spreekt zo aardig Limburgs, jij mag blijven, blijf maar.
Een en ander werd in de Tweede Kamer van het Nederlandse parlement behandeld. Mauro was aanwezig op de publieke tribune. Hallo, Mauro!
Het ging dus niet over die Ama’s in het algemeen, het ging slechts over één jongen van 18 jaar. Tweede Kamer van het Nederlandse parlement. Of ze godverdomme niets beters te doen hebben, dacht ik. En ze zijn nog niet klaar met het geval-Mauro, want dinsdag moet er nog gestemd worden.
Dames en heren politici. Het was, dat zult u toch wel met mij eens zijn, een schandalige vertoning. Kunt u een volgende keer bijvoorbeeld over dit soort dingen debatteren?
Graag.

donderdag 20 oktober 2011

Heren luchtmachtofficieren!

U kent mijn liefde voor het CDA- en ook voor het VVD-smaldeel, u kent wellicht ook mijn kleine twijfel bij het PVV-smaldeel. Hoewel die liefde groot is, zou ik u toch willen vragen: heren criminelen!
Of laat ik het anders zeggen. Heren luchtmachtofficieren! Vliegers van dit land!
Er schijnt in de regio Den Bosch een stel paleisjes te zijn gebouwd voor de rijken van dit eens zo machtige land. Zulke paleisjes bestaan ook elders in den lande. Ze worden bewoond door de mensen die, om het zo maar te zeggen, UW pensioen NU aan het opmaken zijn.
Heren vliegers, kunt u niet naar Aerdenhout, Bloemendaal en dergelijke plaatsen vliegen, en daar precisiebombardementen uitvoeren?
Ik hoor nog van  u.

vrijdag 14 oktober 2011

Verhuizen?

Toen Alice nog leefde, had ze het over Geert Wilders. Als hij in de regering zou komen, dan zouden we naar België verhuizen. Met die blanke übermensch wou ze niets te maken hebben. Wilders zit niet in de regering, gelukkig. Dat heeft ze net niet meegemaakt, ze is vlak na de verkiezingen vorig jaar gestorven, en ik heb in die laatste paar dagen van haar leven nog volgehouden dat de PvdA zeer waarschijnlijk in de regering zou komen. Dat vond ze een goed idee, en het CDA was te klein geworden en zou samengaan met de andere christelijke partijtjes en zo zou het christendom in de politiek verpieteren.
Zo snel gaan helaas de dingen niet.
Maar verhuizen doe ik toch maar niet. Gesteld al dat ik het zou kunnen, natuurlijk.
Er verandert, ondanks die bezuinigingen waar rechts Nederland zo enorm blij mee zegt te zijn, eigenlijk niets. Ik krijg vandaag een schrijven van mijn woningbouwvereniging, die tien jaar geleden nog Bergens Woonbelang of iets dergelijks heette en die nu Kennemer Wonen heet (ik zei al: er verandert niets), waarin zij reclame maken voor een nieuwe energievoorziener, WoonEnergie, die volgens dat schrijven hoort tot de drie goedkoopste van Nederland. Ze leveren ook 100% groene energie, zegt het schrijven, hoewel iedereen weet dat gas nooit groen kan zijn en stroom ook niet. Dus ik heb dat schrijven in mijn prullenmand gemieterd.
Dat verandert dus niet in Nederland, dat soort schaamteloze campagnes.
Alice stoorde zich er wel eens aan: die leugenachtigheid, die je steeds meer in het openbaar ziet. Ik heb wel eens oude advertenties opgezocht, waarin ook van leugenachtigheid sprake was, en ik heb haar op die advertenties gewezen. ‘Ja, maar nu zie je het overal op straat.’
Dat moge waar zijn, en er is nog veel meer fout (de Wallen in Amsterdam bijvoorbeeld, of de stompzinnige behandeling van pedoseksuelen) – maar verhuizen doe ik toch maar niet.

maandag 10 oktober 2011

Rumble

Ik heb er geen spijt van, jongens. Van het sparring partnership dat ik met Cassius heb gehad. Hij heette toen al anders, maar ik mocht altijd Cas zeggen tegen hem. Kez! Ik bel hem nog wel eens, en dan zeg ik: Kez, hoe  gaat het met je? Wil het nog wat, enzovoorts. Hij ligt nu in de lappenmand natuurlijk, teveel klappen gehad. Frazier en zo. Dan praat hij wat terug over de Rumble, maar veel verstandigs komt er niet meer uit.
Maar ik heb Cassius nog meegemaakt in zijn goeie tijd: 1974. Ik was 21 jaar, nog een broekie, maar Kez had altijd een goed oog voor bokstalenten. Hij zag dat ik die typische George Foreman-slag had: die punch van rechtsvoor. Ik heb hem nooit kunnen ontwikkelen van linksvoor, links was ik een lousy bokser. Voor die punches van linksvoor had hij een andere sparring partner, een neger uit Amerika, ene Luke.
Luke en ik konden er wat van. Want Kez wou die George Foreman afmatten, hè? Dus wat had hij bedacht? Trainen tegen twee sparring partners tegelijk. Ja, verdomd, een aan de linker- en een aan de rechterkant. Wat deed Kez? Hij ging in de touwen hangen en hij beschermde zijn gezicht.  En wij er maar op los beuken! Tot we na een paar uur niet meer konden. Dan sloeg Kez ons om de beurt knock out.
Zo hebben we weken achter elkaar staan trainen, met zijn drieën. Niemand wist er iets van. Keep your big mouth shut, zei Kez ons. Daar hebben we ons aan gehouden, Luke is alweer een tijdje dood.
Ik weet nog hoe Kez me noemde: Hoedzjieboem. Want dat vond hij het meest lijken op die Foreman-punch. Ik heb hem nog wel zitten corrigeren: het is Hoagahboame, Kez. Maar dan kreeg ik gewoon een slag op mijn kin. Hij wou er niet van horen.
Toen we eind oktober in Kinshasa aankwamen, want Luke en ik mochten mee in het vliegtuig, toen moesten we een kreet bekend maken: ‘Ali Bombarie’ of iets dergelijks. En dat hebben we gedaan. Maar dat gevecht ging precies zoals Kez het wilde: hij ging in de touwen hangen en wachtte doodrustig af wat Foreman zou aanrichten. Foreman wist niets van tactiek, die bokste er op los. Het ging exact als in de training en Kez riep ook nog een keer: ‘Hoedzjieboem!’ Ik nog terugroepen: watch it, Kez! En toen kreeg hij er nog een paar toegemeten, maar in de achtste ronde sloeg hij Foreman, die totaal uitgeput was door dat vele slaan,  hupsakee knock out. Een linkse, een rechtse er overheen en de klus was geklaard.
Een groot bokser, Kez. Het was ook een gelukkige tijd. Ik heb veel klappen van Kez gehad en ik heb hem er ook veel gegeven. Maar het was voor het goede doel. The rumble in the jungle.

donderdag 6 oktober 2011

Steve dood

Steve Jobs schijnt niet de gezelligste jongen te zijn geweest om mee om te gaan. Hij was wel by far de meest intelligente, hij heeft Apple groot gemaakt. ‘We owe him a lot,’ zei P.Z. Myers, en zo is het. Zijn dood, aan alvleesklierkanker of aan leverkanker, of waarschijnlijk aan beide kankers te wijten, lijkt een beetje op de dood van mijn geliefde, Alice, die vorig jaar overleed.
Alice stierf ook aan diverse kankers. Uitgezaaide, onherstelbare ellende.
Langzamerhand begin ik er nu vrede mee te krijgen. Langzamerhand. Ik moet soms nog verschrikkelijk huilen.
Ik heb nooit aan een Mac gezeten, alleen aan een Window-toestel, maar ik weet wel: er is een groot man heengegaan. Zoals Alice het zei, een jaar voor haar dood: ‘Daar gaat er wéér een!’
Daar is er inderdaad wéér een gegaan.

maandag 3 oktober 2011

Mijn jeugd

Ik ben geboren in Limmen, acht kilometer onder Alkmaar, in 1953. Nu hoort Limmen tot de Randstad, toen was het een plattelandsgemeente. Ik schrijf dit stukje naar aanleiding van Oud Zeikwijfs stukje. Limmen was voor 90% katholiek, of nou ja, laten we maar zeggen ‘katholiek’. Je had de Corneliuskerk met eraan gebouwd het Maria Oord (een bejaardentehuis). Je had ook vlakbij die kerk de Cornelius Jongensschool en de Maria Meisjesschool. Ik zat helaas niet op die meisjesschool, maar op de jongensschool.
In mijn herinnering moesten we elke ochtend naar de kerk, voordat we naar school mochten. Die herinnering zal waarschijnlijk niet kloppen: het lijkt mij logischer en normaler dat we alleen op de maandagochtend ter kerke gingen. De Heilige Missen die dan opgevoerd werden, waren zeer vervelend. Ze werden opgevoerd door pastoor Bangert of kapelaan Beldrok, die ik op 6- of 7-jarige leeftijd al betitelde als ‘de B-figuren van Limmen’.
Die pastoor Bangert heeft zich later nog belachlijk gemaakt door bij mijn moeder te informeren hoe het nou zat met het kindertal. Ze had toen al 5 of 6 kinderen gemaakt en ze had net een mislukte zwangerschap achter de rug. Ze heeft de pastoor het huis uit gescholden, heeft ze me later verteld.
Ik was de oudste, nadat mijn anderhalf jaar oudere broer toen hij 4 jaar was geworden, aan leukemie overleed. Ik weet niets van die oudere broer, ik heb alleen een fotootje van hem gezien, ik heb ook nooit iets aan mijn ouders gevraagd. Hij heette Jaap, genoemd naar mijn opa van vaderskant, zoals ik Engelbertus (Ben) werd genoemd, naar mijn opa van moederskant. Dat mijn ouders mij Ben en niet Engel hebben genoemd, beschouw ik nog steeds als een zegen, en ook als een teken dat ze het met dat katholicisme een stuk makkelijker opnamen dan de vorige generatie.
‘De Hoogeboompjes kunnen allemaal goed leren’ – dat was algemeen bekend. We haalden allemaal, zonder uitzondering, de hoogste cijfers op school. Achten, negens, tienen voor taal, rekenen, aardrijkskunde, geschiedenis enzovoorts. Alleen de gymlessen waren niet aan ons besteed, en we zijn nog steeds een beetje stijve harken, allemaal.
Ik heb in mijn Lagere Schooltijd één keer gevochten, tegen een puisterig kereltje dat zich die vechtpartij nog best zal weten te herinneren. Meester Duikersloot, het hoofd der school, haalde ons uit elkaar. Ik moest toen, omdat ik de agressor was, het schoolplein aanvegen. Daarna heb ik nooit meer mijn hand opgeheven tegen iemand. Ik heb ook een keer een paar dubbeltjes gestolen uit de jaszak van tante Tiny, die op bezoek was, thuis, en die het merkte en er iets van zei. Nooit heb ik meer iets gestolen.
Later ging ik naar de middelbare school te Alkmaar, waar ik aanvankelijk ook alleen maar hoge cijfers haalde. Ik deed mijn best, elke dag, ongeveer totdat ik 17 jaar werd. Toen ging het mis. Op school, thuis, overal ging het mis.
Ik weet nu waardóór het mis ging en mis bleef gaan. Een rijke wetenschap.

zaterdag 1 oktober 2011

Nieuw volkslied

Behalve bij het nationale voetbalelftal, waarbij elk volkslied misplaatst lijkt, is het Wilhelmus toch een min of meer uit de tijd geraakt dingetje. Het kan beter, en het moet ook beter, dames en heren van Oranje en van de VVD.
Moderner. Dat kan.
Hollandser? Dat kan ook.
Niet schrikken, dames en heren. Er is geen tekst, er is alleen muziek.
Deze muziek.

woensdag 28 september 2011

Oude vrouwtjes

Ik krijg zojuist het nieuwste broodje aapverhaal binnen. Het is weer een oud vrouwtje dat erin figureert, en het wordt verteld door iemand die het zelf heeft meegemaakt, dus hoe kun je daar nu aan twijfelen?
Het verhaal speelt in de buurt van Eindhoven, in 1944. Eindhoven werd in 1944 bevrijd. Na vier jaar bezetting dus, en niet na vijf jaar, zoals de verteller zegt, maar dat maakt hem alleen maar geloofwaardiger.
Als iemand nog meer verhalen weet over een oud vrouwtje met een baksteen in haar handtasje, bijvoorbeeld een verhaal dat in Joegoslavië of Rusland speelt, dan houd ik me aanbevolen.

maandag 12 september 2011

War pigs

War pigs is een anti-oorlogsliedje van het ensemble Black Sabbath. Het stamt uit 1970, van hun elpee Paranoid. Het wordt door vele liefhebbers van het genre hét anti-oorlogslied en ook dé heavy metalsong gevonden. Het genre begon zeg maar met War pigs.
Het aardige van dit lied is dat de zanger van het ensemble, Ozzy Osbourne (die toen nog veel minder vervelend was dan hij later zou worden), in 1970 de studio binnenstapte met het nummer Walpurgis, dat over heksen en zo ging. Dat hebben ze toen samen in de studio omgewerkt tot dit anti-oorlogslied. Heel verstandig, want je had toen nog de oorlog in Zuid-Oost Azië, met die napalm en dat naakte Vietnamese meisje dat huilend wegrende en die collaborerende Zuid-Vietnamese politiechef die zomaar midden op straat een Vietcong-strijder executeerde. Daar moest tegen geprotesteerd worden, dat begrijpt u wel, en toen die oorlog eenmaal beëindigd was, toen moest er iets anders op gevonden worden en toen hebben ze er op de video beelden van de Tweede Wereldoorlog bij gezet.
Het ultieme anti-oorlogslied, dat wilt u natuurlijk met mij meevoelen.
Een ander leuk ding, is dat het 2001 Clear Channel memorandum kort na 9/11 een lijst van 165 liedjes bevatte met questionable lyrics, waaronder ook War pigs. Clear Channel was eigenaar van meer dan 1200 Amerikaanse radiostations, en ontkende uiteraard het bestaan van die lijst.

zaterdag 10 september 2011

Twee minuten drukte

Ik werkte op een drukkerij (Drukkerij Van Meersen) te L., 10 kilometer van mijn huidige woonplaats die ook mijn toenmalige woonplaats was. Ik reed ’s ochtends op mijn Zündapp de 10 kilometers naar mijn werk, en ’s avonds reed ik ze weer terug, onderweg stoppend bij een kleine supermarkt te H., waar ik mijn inkopen deed. Met die inkopen maakte ik mijn maaltijden, en ’s avonds genoot ik thuis van Bach, Byrd, Gontsjarov of Toergenjev. Bij muziek van na 1750 of literatuur van na 1860 voel ik mij niet senang, dus dat lees ik niet en beluister ik niet. U begrijpt wel dat een leven tussen radio’s met knetterharde moderne popmuziek not my cup of tea is. Het ging jaren achtereen goed, totdat het kleine supermarktje te H. ophield te bestaan, en ik genoodzaakt was een ander adres te zoeken. Ik vond, met ongeveer één kilometer omrijden, te A. een supermarkt.
Nu lijd ik aan heimwee. Ik ben geboren in het kleine W., hier 6 kilometer vandaan, waar ik nog steeds elke stoeptegel ken. Voor een zetter (want dat was mijn beroep, zouden ze in oude boeken schrijven) is die heimwee geen probleem. Een licht-neurotische, introverte persoonlijkheidsstructuur en een planmatige kijk op het leven zijn daar zelfs welkom, en een zetter moet niet houden van onverwachte wendingen. Ik was dus een gewaardeerd medewerker.
Een probleem was die heimwee alleen in de zomertijd. We hadden drie weken vrij en dan moest je toch erna vertellen waar je niet allemaal was geweest. Ik moest me dan ook dwingen om op mijn Zündapp naar ‘het wonderschone Hollum, ‘het betoverende Geuldal’ of ‘het feeërieke Vechtlandschap’ te rijden. De anderen die bij Van Meersen werkten, waren dan wel naar Griekenland, Spanje of zelfs naar de Bovenwindse Eilanden geweest, ik zocht de schoonheid vooral in eigen land, zei ik, en ik verzon nog enige landschappelijke bijzonderheden, musea en bruine kroegen waar ik was geweest, en waarvan ik niet ophield vooral de authentieke sfeer te noemen.
De baas van de drukkerij heette Peter van Meersen. Wegens zijn zoetelijke geneuzel (‘doen jullie dit werk wel goed, jongens?’ enzovoorts) werd hij door ons ook wel Pater van Meersen genoemd. Peter woonde met zijn vrouw (het paar had geen kinderen) in een huis naast de drukkerij.
Toen ik weer eens van vakantie op het werk terugkeerde, met mijn verhalen als steeds klaar over ‘de prachtige streek rond Ommen’, waar ik weer vele kleinigheden aan had weten toe te voegen, bleek dat meneer Van Meersen een dag eerder was vermoord: hij was vóór zijn drukkerij overreden, waarschijnlijk door een auto, die was doorgereden.
We werden uiteraard allemaal gehoord door de politie. Mijn Zündapp werd ook bekeken op bloedsporen, maar die zaten er natuurlijk niet op. Ik kon bovendien een adres in Ommen geven, zodat ik een perfect alibi had. Na twee minuten waren ze met me klaar.
Je moet jezelf dwingen, zeg ik altijd. Dat is me deze keer ook prima gelukt.

dinsdag 6 september 2011

Teennagels

Een jaar of dertien geleden lag ik, geheel ten onrechte overigens (ik had een klein herseninfarctje gekregen, een dingetje waarvan je ook thuis weer kunt herstellen), in het Alkmaarse ziekenhuis. Zaal van zes patiënten: vier oudere vrouwen en rechts naast mij een oudere man. Die vier vrouwen hadden allemaal een hartprobleem (zeiden ze tenminste, steeds, steeds maar weer: hoe het komt dat vrouwen de beste patiënten worden genoemd, zal ik nooit kunnen achterhalen. Vrouwen kunnen beter tegen pijn, zeggen ze. Ik weet niet of dat klopt. Ze zaniken er wel meer over).
De oudere man in het bed rechts van mij klaagde al anderhalve dag: ‘Ik kan niet pissen!’, dus u begrijpt wel in hoe een treurige omstandigheid ik mij bevond. Ik zei nog wel: ‘Dan moet u de zuster even bellen!’ Dat deed hij ook, de volgende dag, en er werd iets aan gedaan.
Ik heb in die dagen wel de hele Perec gelezen, een groot geluk. Ik had ook het boek Typefinder bij me, bekend bij ontwerpers en zetters, waar ik ook af en toe in keek.
Na twee dagen begon de oudere heer praatjes met me te maken. Hij vertelde me over de invloed van de Vikingen op het dorpsgevoel. Of zoiets. Veel heb ik er niet van onthouden. Hij ging dan recht zitten, en begon: ‘De Karpaten zijn een gebergte...’ of ‘De Oostzee is een verkeerde naam.’ Ik was dan zeer geneigd om uit te roepen: ‘Net als de Noordzee, meneer!’, maar ik hield me in.
Het liep er allemaal op uit dat hij me zijn Vikinger kentekenen zou vertonen: zijn nagels aan de kleine tenen, die hij al twee jaar niet had geknipt en waar hij ‘evengoed op kon lopen’.
De man is overleden, een week geleden, dus kan ik er nu over vertellen.

vrijdag 2 september 2011

Iets in mijn keel

Ik was gistermiddag in de poli van het ziekenhuis omdat er iets in mijn keel zat dat er niet uit wilde: een stukje kip. Ik had alles geprobeerd: mezelf tot kotsen brengen, veel water drinken etc., maar helpen deed het niet.
In de wachtkamer zaten een vrouw van ongeveer mijn leeftijd (‘maar dan iets jonger’) en haar ongeveer negenjarig zoontje. Ze zaten naast mij, ik ging zitten en zei: ‘Hallo.’
‘Die meneer zegt hallo,’ moedigde de vrouw haar zoontje aan.
‘Hallo,’ zei hij.
‘En hoe heet jij? Ik heet Ben.’
‘Zo heet mijn vroegere vriendje ook. Ik heet Gerard.’
‘Dan zul je wel vaak genoeg gehoord hebben dat je Géér genoemd werd, wed ik.’
‘Nee hoor. Ze noemen mij op school Peer.’
‘Ze noemden mij op school vroeger Kaas, en dat sloeg ook nergens op. En later, toen ik negentien twintig was, noemden ze me Hasj. Dat sloeg ook nergens op, maar ik had toen lang haar, en dan dachten ze dat ik wel hasj zou gebruiken. Dat denk ik tenminste. Maar waarvoor ben je hier?’
‘Ik heb een stuk vlees ingeslikt en dat zit nou vast.’
‘Aha! Ik zit met hetzelfde. Niet genoeg gekauwd en toch hupsakee doorgeslikt.’
‘Precies,’ was het stellige antwoord van het jongetje.
‘Dan ben je hier aan het goede adres, Gerard. Ze weten hier wat ze er aan moeten doen.’
‘Wat dan, meneer?’
‘Dat zal ik je zeggen, Gerard. Het klinkt eng, maar uiteindelijk is het heel normaal. Ze brengen een slangetje in je keel aan, dat klinkt eng natuurlijk, maar ze vragen dan eerst of je een verdoving wil hebben. Nou, daar heb ik nog nooit een verdoving voor willen hebben. Gewoon: als ze die slang in je keel stoppen, dan moet je niet je adem inhouden, maar juist inademen. Onthoud dat: stevig inademen!’
‘En dan?’
‘En dan duwen ze als het ware dat stuk vlees je maag in, en klaar ben je!’
‘En er zit niks aan die slang? Geen scherpigheid?’
‘Nee hoor. Ik heb het al drie keer meegemaakt. Inademen en dan zegt de zuster: goed gedaan, meneer.’
Opgelucht ging Gerard even later mee met een zuster, en nog opgeluchter keerde hij na vijftien minuten terug. ‘Oké!’ zei hij.

vrijdag 12 augustus 2011

Het bureau

Toen ik nog werkte als zetter in een drukkerij (‘Dat is toch een veel te lage baan voor jou,’ zei iemand eens, waarop ik antwoordde: ‘Wat moet ik dan anders gaan doen?’ ‘Maar je leest zoveel!’ ‘Ja, maar dat doe ik voor mijn plezier,’ zei ik) waren er twee dingen waar ik me mee bezig hield. De klanten die een krantje of een folder moesten hebben en die naar mij gestuurd werden, wat ik altijd zeer prettig vond: na een kort gesprekje over dat krantje of over die folder wist ik meestal wat voor lettertype en indeling ze gehad hadden willen hebben. Het tweede was de overhang van de letters (dat noemen ze tegenwoordig de kerning), die ik voor alle lettertypen die in huis waren wilde automatiseren. Denkt u maar eens aan een woord als KETELVISSERS. Het zou beter zijn als er tussen die L en die V iets minder ruimte zou zitten. Dat verbetert de leesbaarheid.
De drukkerij groeide gestaag en er werd een ‘werkvoorbereider’ aangenomen. Een werkvoorbereider is iemand die niets toevoegt aan het productieproces, maar die aan een bureau zit en de klanten ontvangt. Hij is het porum van de drukkerij, zei de baas. Sja. Het gevolg was dat ik niet meer rechtstreeks met de klanten praatte over hun folders of kranten. Het gevolg was ook: diverse fouten en vergissingen, door dat gebrek aan contact.
Die werkvoorbereider kwam op een gegeven moment bij me, want hij had een stuk opgesteld waarin puntsgewijs werd gezegd hoe het in een drukkerij zou gaan. Dat stuk moest ik even zetten. Ik las dat stuk en sloeg achterover van de domheid. Ik ging naar de baas en zei: ‘Hier is een stuk van je oen. Ik weiger dit soort onzin te zetten. Ik verdom het om mee te werken.’
Deze gebeurtenis doet me denken aan deel 3 van J.J. Voskuil’s Het bureau, het beste deel van de zeven, naar mijn smaak. Ik heb de afgelopen week, liggend in een ziekenhuisbed met een kleine nierinfectie, de eerste drie delen van Het bureau weer eens herlezen. In dat deel 3 beschrijft Voskuil hoe hoofdpersoon Maarten Koning steeds maar weer aanloopt tegen het contact met andere mensen op zijn bureau. Hij is daar voortdurend zeer ontevreden over, heeft hoofdpijnen, maagpijnen etc. Hij heeft ruzies, maar is ook daar ontevreden over.
Toen ik dat zo’n vijftien jaar geleden voor het eerst las, ‘herkende’ ik zoveel dingen. Niet in dat bureau an sich, want daar hield men zich bezig met de zeis, de wieg, de ploeg, of men een trouwring rechts of links draagt etc. Men maakte zich dik door ‘wetenschappelijk’ over zulke tradities te praten en te schrijven.
Maarten Koning had er geen hoge hoed van op. Hij had ook geen grote dunk van zijn medewerkers op het Bureau. Het had allemaal geen zin, vond hij. ‘Als je ons bureau ziet als een inrichting, wordt vanzelf al het andere normaal,’ zegt hij ergens.
Datzelfde had ik kunnen zeggen over de drukkerij. Ik had minder moeite dan Maarten Koning met de contacten met mijn medemensen, ik werd alleen laaiend als er weer meer bureaucratie werd toegevoegd of als er weer iemand met huiveringwekkende domheid kwam aanzetten.
Ik deed mijn overhang-werk ’s avonds. Totdat ik in een diepe depressie belandde, geraakt door het onzinnige van mijn werk.

dinsdag 12 juli 2011

Zelfbeeld

‘Dit heeft mijn zelfbeeld zó veranderd!’ hoor ik sommige dames (en heren, helaas ook) uitroepen. Ze kijken teveel in de spiegel, denk ik dan.
Een ‘zelfbeeld’ is al iets wat ik niet heb van mezelf. En zomaar veránderen doet dat zelfbeeld al helemaal niet. Waar denkt u aan bij een ‘zelfbeeld’? Ik denk dan aan grijze haren, een baard, een bril, mijn hersenen, mijn taalgevoel.
Maar bij TLC (een nieuwe omroep, die helaas ’s avonds Animal Planet vervangt) bestaat het nog: je zelfbeeld verándert zomaar! Ze lieten bijvoorbeeld zien hoe een jonge vrouw middels ademhalingsoefeningen er weer bovenop kwam, na een interventie van een zeer blanke politieagente: ‘Justice has been done.’ Ik weet niet wat haar overkomen was, een verkrachting, een aanranding of een gebbetje.
Whatever. Zoiets zou toch niet je ‘zelfbeeld’ (wie dat woord heeft verzonnen, zou gevangenisstraf moeten krijgen) moeten veranderen, maar bijvoorbeeld het beeld dat je van bijvoorbeeld Turken of Somaliërs of Nederlanders of Duitsers had?
Als je primitief denkt, bedoel ik.

dinsdag 5 juli 2011

Zelf abstracte kunst maken

In 1985 woonde ik in een zomerhuisje achter een kunstgalerie. Ik woonde er mooi, het was er zeer rustig, midden tussen de groenten, het gras met wat bloemen en onkruid en een paar bomen. Ik had een zeer lieve buurvrouw, met wie ik wel wat had willen aanvangen, maar dat ging niet door: ze was lesbisch. De eigenaar van de kunstgalerie was zelf ook kunstenaar en een man die niet kon schrijven, maar wel kon rekenen. Ik hielp hem vaak (hond uitlaten, passen op de galerie als hij even weg moest, stukjes schrijven over de exposerende kunstenaars, voor de krant, en later ook voor het eigen maandblad).
Het is jammer dat er niets meer over is van die tijd: de galerie is in 1997 of ’98 failliet gegaan, en van dat maandblad heb ik ook niets meer in huis. Ik sprak veel met de regionale kunstenaars, ik bezocht ook hun ateliers, en dat doe ik nu ook niet meer. Dat is eigenlijk jammer, want ik vond het, bijna zonder uitzondering, zeer aardige mensen, ook als hun werk me niet aanstond.
1985 was het Jaar van De Vele Pottenbakkerij, het was ook het Jaar van de Abstracte Schilderkunst. Tenminste, in Noord-Holland. Het was het jaar waarin je kunstkenners kon horen zeggen: ‘Dat oranje in een Mark Rothko... hemels!’ Dat ik zulke mensen niet meer in mijn kennissenkring heb, bedroeft mij veel minder.
Er kwamen in de galerie toen geregeld mensen van het KCB (Kunstenaarscentrum Bergen) buurten. Ze kochten nooit iets, maar ze dronken wel je koffie op, gingen langs de schilderijen en hadden dan geleerde commentaren zoals: ‘Tja. Dit werk is, lijkt mij, hoe zal ik het eens zeggen, niet consequent genoeg.’ Ik hoorde dat dan en ik was beleefd, dus ik zei er niets op terug, maar ik dacht wel: stik toch in je consequentie!
Ik besloot toen dat het tijd was om de dames en heren er eens in te laten tuinen. ‘Peter,’ zei ik (Peter was de galeriehouder), ‘geef mij tien lijstjes, maat: ruim A4. Met tien passe-partouts. Tien vellen stevig papier. Een stuk of wat kleuren acrylverf, een kwast en een liniaal!’ Dat gaf Peter me, ik kon aan het werk. Ik ging abstracte kunst maken. Hoe doe je dat dan, zult u vragen. Het is werkelijk zeer simpel: knijp een paar kleurtjes uit op je papier, roer er een beetje in met je kwast, en beweeg je liniaal in de kleuren, totdat je denkt: dit kunstwerk is klaar! Zo vervaardigde ik, met groot plezier, tien abstracte kunstwerken. Het schilderproces duurde niet langer dan een half uur. Ik legde die tien vellen buiten in de zon, en toen aan het einde van de dag alles droog was, ondertekende ik de tien vellen met: ‘A. Petrescu, 1965 – No title’.
Ik had een persoon bedacht, Andrej Petrescu, een Roemeen (ik dacht: daar weten de mensen niets van, van Roemenië) en kunstschilder, die zijn land was ontvlucht en naar Parijs was vertrokken. Zijn zaakwaarnemer, een Fransman van Galerie La Boucle te Parijs, was met tien van zijn werken naar Egmond aan den Hoef gekomen, waar ze geëxposeerd zullen worden van zo laat tot zo laat.
Ik schreef ook een uitnodigingsbrief aan het KCB: kom vooral langs voor deze Petrescu! Geweldig werk, dat ook nog eens zeer goedkoop is! Voorts schreef ik in mijn Boerenfrans, Engels en Nederlands een c.v. van Petrescu, met zinsneden zoals ‘Het MOMA te New York heeft in juli 1982 vier werken van A. Petrescu aangeschaft, waaronder zijn beroemde Verwoesting.’
Peter richtte zijn galerie in met mijn tien kunstwerken en met, meen ik, pottenbakwerk van weer iemand anders. De mensen van het KCB kwamen, dronken koffie, en waren overdonderd door het werk van Petrescu. Vlot kochten ze er acht van, voor in totaal f 1200,-. Peter en ik deelden de opbrengst, en we gingen, met onze uitgestreken gezichten, naar de kroeg.
Ik heb er nog één van, van die tien kunstwerken. U moet maar eens langs komen.

Vitamine C

Het komt steeds maar weer op: vitamine C is goed voor je. Minder dan een halve eeuw geleden was het goed tegen kanker. Daar was het dus niet goed voor, want je kon je beter laten opereren.
Nu is het weer een blaasontsteking, waaraan een overigens zeer geëerd lidmate soms lijdt. Daartegen helpt vitamine C natuurlijk ook niet: zie dit artikel.

Limburg

Ik heb het al eerder gezegd: een provincie zoals Limburg hoort nauwelijks bij Nederland, die hoort meer bij België. Dat aanhangsel  van Nederland moet er dan ook maar aan geloven, lijkt mij. Vlamingen, Belgen! U krijgt van ons, om niets, het economisch superactieve Zuid-Limburg, onder de lijn Thorn-Roermalen. Dus u verkrijgt dus alles, tot en met Klein Kuttinge, het zuidelijkst gelegen dorpje.
Daarvoor in de plaats hoeft u niets te doen, u hoeft geen regering te vormen of zo. Welnee. Zegt u gewoon maar: ja.

Ongemijterd gebleven

In de 14e eeuw was er een Jan van Bronkhorst, edelman en geestelijke (dat ging toen soms nog samen), die graag bisschop van Utrecht wou worden. In 1322 werd hij tegengewerkt door graaf Willem III van Holland, en toen hij het weer probeerde, in 1340, was er graaf Willem IV van Holland die het niet wou.
Op Wikipedia staat deze regel: ‘Jan van Bronkhorst bleef dus proost en stierf ongemijterd.’ Een mijter, dat is het idiote, maar dat wist u wel. Sinterklaas, juist! Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat die regel op Wikipedia door een fijne katholiek is geschreven.
Ongemijterd sterven, wat zou dat betekend hebben voor onze Jan? Behalve dat hij weinig macht en aanzien had gehad in zijn leven, moet het ook zijn geweest: met weinig kans op zalig- en zelfs heiligheid na zijn dood. Dat soort dingen kon je toen, bij wijze van spreken, kopen van het Vaticaan. Nietwaar,  je had eens een visioen als bisschop, en je werd heilig verklaard. Of je legde je hand op het hoofdje van een jongetje en je zei ‘Je bent genezen! Om Gods wille!’ of iets dergelijks – heiligheid verzekerd.
Maar dat gebeurde dus allemaal niet met onze Jan. Hij stierf ongemijterd.

zondag 26 juni 2011

Vegetarisch eten

Op de Olympische Spelen van 1908 te Londen won Emil Voigt (1883-1973) de 5 mile. Die werd vervolgens gecorrigeerd tot 5000 en 10.000 meter. Zoiets absurds als de Engelse mijl werd afgeschaft. Het zou de heer Voigt overigens niets gescheeld hebben, hij was toch de sterkste. Hij was, zeg maar, de Abebe Bikila van die jaren.
Emil Voigt was een uit Duitse ouders geboren Engelsman, geboren in Manchester en op 90-jarige leeftijd gestorven in Auckland (Nieuw-Zeeland). Hij at geen vlees, hij was een vegetariër.
De Hoeders der Nieuwzeelandse Schapenkuddes zullen het wellicht niet met mij eens zijn, maar zet een standbeeldje van Emil Voigt neer!

zondag 12 juni 2011

Op droeve toon (79)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans. Je ziet er niet erg betrouwbaar uit.
- Nee, dat spijt me ook. Ja, zie je, ik heb nu driekwart fles port op en...
- Schotse port!
- Ja, zo noemden we dat.
- Je moet ook niet zoveel aan die port zitten!
- Maar het is zo lekker, lieverd, en het vult me en het maakt me minder aan het huilen.
- Dan moet je het drinken! Drink dan die hele fles maar leeg. Hoe laat moet je er morgen uit?
- Een uur of tien, misschien.
- Geen minuut later, dan. Heb je nog iets waarop je je kunt verheugen?
- Ja, om elf uur begint er een finale Murray tegen een atletische Fransman, Tsonga, op BBC 1. Tennis.
- Gefeliciteerd daarmee dan!
- Grrr. Ja! Jij ging dan je stichtelijke werkzaamheden voor je kankerpatiënten doen. Ik heb overigens net, huilend, een bericht op het kankernetwerk gezet, van Ilse Strijbos, die mij daarom vroeg.
- Ilse!
- Ja. Je bent nog niet vergeten, dame.
- Heerlijke gedachte.
- Dat vind ik ook, lieverd. Weet je wat? Ik doe er een stukje bij van Christobal de Morales. Slaap lekker, lieverd.
- Jij ook, lieverd. Hoe ver ben je met je fles Schotse port?

zaterdag 11 juni 2011

Op droeve toon (78)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans.
- Ik praat vanavond nog maar even met je, want morgen is er een Dag van Nationale Rouw.
- Ja, dan ben ik er precies een jaar niet meer. Hoe gaat het eigenlijk met je?
- Wat zal ik zeggen. Ik ben alleen, gelukkig kunnen wij nog een beetje met elkaar praten, maar het is niks gedaan, vind ik, zonder jou in mijn omgeving.
- Kook je wel goed?
- Ja, dat doe ik nog steeds. Ik maak veel visgerechten, want de kip is tegenwoordig zeer verdacht. Van het varken at ik al nooit iets, zoals je weet, en van het koebeest eet ik zéér weinig. Ik eet veel schelvis, schol, zalm enzovoorts. Ik weet wat je wilt zeggen: ‘Laat Wouter het maar niet horen!’ Maar ik eet ook regelmatig alleen groenten, met bijvoorbeeld ellepijpjes, dat is een soort grove macaroni, en daar doe ik dan een sausje met lekker veel sambal overheen.
- En wat heb je vanavond gegeten?
- Ik heb mezelf vanavond eens verwend. Ik heb een biefstukje in fijne reepjes gesneden, nou ja, je weet wel: geknipt. Want zonder een schaar ben je hulpeloos in de moderne keuken. Een pannetje groenten gemaakt: ui, paprika, prei en sperzieboontjes. Een sausje van Indonesische kruiderij en sojasaus gemaakt. En toen de hele boel bij mekaar gemikt. Het was zeer lekker!
- En je gezondheid?
- Die is matig, lieverd. Mijn hart doet het nog maar nauwelijks, en lopen? Ik kom bijna niet meer vooruit. Je weet nog wel, dat stukje naar de supermarkt, dat is maar 200 of 300 meter. Dat doe ik tegenwoordig in drie etappes, met pitstops tegenover de cafetaria en bij de makelaar op de hoek. Ik hoop maar dat ik in mijn slaap zal sterven, denk ik geregeld.
- Zo moet je niet denken! Wat voor muziek heb je voor me uitgezocht?
- Een stukje van Thomas Tomkins. Dat vond jij altijd zo mooi, en ik vond het ook prachtig. Maar ik kan er nu even niet naar luisteren.

donderdag 9 juni 2011

Op droeve toon (77)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans. Je hebt vast geen goed bericht, dat zie ik aan je kop.
- Nee, ik lees op Foxxblog het verhaal over zijn vader, die overleden is.
- De natuurlijke gang van zaken.
- Ja, maar toch. Mijn vader overleed in 1983, na een hersenbloeding met een coma. Hij lag eerst in het AMC in Amsterdam, later werd hij teruggehaald en kwam hij te liggen in het ziekenhuis in Alkmaar. Hij kwam niet meer bij kennis. Mijn vader was altijd een betrekkelijk vrolijke kerel, vond ik. Een gemoedelijke man. Iemand die je graag in je vriendenkring zou hebben. Hij was jarenlang ‘de loodgieter van Limmen’.
- Vertel verder.
- Toen hij terugkwam uit Indië, in 1951, trouwde hij meteen met mijn moeder en kocht hij een huis aan de Middenweg. Toen werkte hij nog bij Driessen, ook in Limmen. Iedereen vond dat ijzingwekkend, zomaar een huis kopen. Maar hij deed dat. Eind 1951 kregen ze een eerste kind, Jaap, dat op 4-jarige leeftijd aan leukemie is gestorven. Ik werd in 1953 hun tweede kind, en ik bleef leven, zoals nog diverse andere kinderen. Het huis werd te klein, de werkschuur achter het huis ook, dus moest er bijgebouwd worden. Er kwam een verdieping op het huis en er kwam een grote schuur achter het huis.
- Die schuur weet ik nog, Ben! Daar zaten vorig jaar april de meisjes en jongens te werken aan die mozaïeken, met die heerlijk geurende hyacinthen! Daar gaf je broer nog een paar takjes van mee.
- Ja. Broer Jaap. Die is een jaar of drie jonger dan ik ben, maar die lijkt heel veel op mijn vader: een enorm sociaal type. Ikzelf lijk meer op mijn moeder. Die ging een paar jaar na mijn vader. Ach God. Ikzelf was in die tijd ook zo depressief als dor hout.
- Dat ben je nu niet meer.
- Nee, nu niet meer. Godzijdank. Weet je dat mijn moeder en ik in de jaren 1977-’81 samen naar de psychiater gingen, in Heiloo? We hadden allebei dezelfde klachten: verregaande somberheid. Toen wisten die psychiaters nog niet dat het erfelijk kon zijn, maar ik wist het wel: mijn oma van moeders kant had het ook. Die had het minder dan mijn moeder, want mijn moeder heeft zich tenslotte zelf vermoord.
- Nu moet je maar stoppen, Bennemans. Wat voor muziek had je vandaag?
- Ik heb een stukje van Thomas Mancinus. Het klinkt wel optimisch.
- Dat mag ook wel. Voor deze ene keer.

dinsdag 7 juni 2011

Op droeve toon (76)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans, heb je je nieuwe monitor al?
- Die staat er, ja. Aangesloten en al. Ik moet nog wat plussen en minnen om het beeld precies goed te krijgen, want het is een breedbeeld. Het is een bijna angstwekkend mooi beeld, moet ik zeggen. Veel beter dan het beeld dat ik had. Hij geeft ook een prachtig geluid, want het eerste wat ik deed, was een stukje van William Byrd opzetten.
- Merk, prijzen, leverancier?
- Ik heb hem bij Wehkamp gekocht. Het is een HP monitor en die kostte me, inclusief vervoerskosten, € 150. Wehkamp is een goed adres, merk ik wel. Ze handelen een zaak goed en correct af. Je kunt ook zien hoe de status van je bestelling is.
- Wat bedoel je daar nu weer mee?
- Nou, je kunt op een Wehkamp-site precies zien hoe het ervoor staat. Dan staat er bijvoorbeeld: vervoerder heeft het pakket opgehaald. Even later: vervoerder is nu op weg naar het besteladres. Et cetera. Vervoerder moet wel wat moeite hebben gedaan om op mijn adres te komen, want de Voorstraat ligt opengebroken bij de Prins Hendrik Stichting.
- Die herinner ik me nog, ja, van onze wandeling door de duinen aan de zuidzijde van het dorp. Toen kwamen we vlakbij die Stichting uit.
- Jij zei toen: wat zijn alle mensen hier toch opgeruimd! Ze groeten elkaar, ze maken een praatje op straat. De buschauffeurs zijn in deze streek ook geweldig, vergeleken met die in Zuid-Holland.
- Ja, en dat meende ik.
- Egmond is inderdaad een paradijs om in te wonen, dat klopt. Ik bedoel, buiten het toeristenseizoen, want in het toeristenseizoen hoor je meer Duits and Derps praten, en is het ook zo verschrikkelijk druk in de supermarkt.
- Die supermarkt is ook al zo leuk! Daar was een kassameisje, Wilma, en die zei, nadat ze me al een paar keer had gezien: ‘Een nieuwe Egmondse erbij? Welkom, welkom!’ Ik voelde me gelijk opgenomen in Egmond, en dat had ik nooit eerder ervaren.
- Ja, de mensen gaan hier over het algemeen gemoedelijk, zeg maar: hartelijk, met elkaar om. De mensen zaniken hier nauwelijks. Het beste voorbeeld daarvan is mijn rechter onderbuurman, Reier Zwart. Die doet niks aan zijn tuintje, dus dat tuintje staat een meter hoog met onkruid en wilde grassoorten. Daar hebben zijn buren links en rechts natuurlijk last van, maar dat zeggen ze niet. Datzelfde zou in Alkmaar of in Limmen tot grote herrie hebben geleid. Hier niet. Hier zegt men: tja.
- Jij hebt geen tuintje, maar zou je wel een tuintje willen hebben?
- Ja, en ik zou dat tuintje laten verwilderen, want daar komen allerlei leuke insecten, vlinders, motten op af. Die zou ik willen fotograferen.
- Je hebt niet eens een fototoestel!
- Nee, maar daar zou ik wel een fototoestel voor kopen.

maandag 6 juni 2011

Op droeve toon (75)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans. Het is alweer een tijd geleden, jongen.
- Ja. Aan het eind van deze week ben je een jaar dood.
- Een jaar alweer...
- Ja. Ik denk ook niet meer elke dag aan je, lieverd.
- Dat hoeft ook niet, jongen.
- Ik heb wel die mooie zwartwit foto van je staan op de boekenkast. Die staat daar in zo’n wit houten lijstje, en daar kan ik nu naar kijken zonder dat ik tranen in mijn ogen krijg.
- Goed zo! En wat doe je zoal?
- Wij spraken soms ‘Frans’ met elkaar, weet je nog?
- Ja! Wat hebben wij toch een hoop plezier gemaakt, samen. La rascalle-au-teinte, dat was de tv.
- Ja. En nu heb ik een toespraak geschreven in het Frans, en die heeft Vrouwke gepubliceerd op haar blog.
- Leuk!
- Ja, en Oud Zeikwijf komt uit Frankrijk en die gaat er misschien een video van maken, want ze herkende in mijn tekst die énarque-stijl van praten. Zeg maar, het regerings-Frans.
- Da’s ook mooi. Is er nog iets op de rascalle-au-teinte geweest, de laatste dagen?
- Nou, gisteren was er die slechte film naar Kluuns boek, maar daar heb ik niet naar gekeken, want dat kan ik niet aanzien zonder dingen naar de tv te gooien. Ik wou er nog een stukje aan wijden, maar Max heeft al afdoende afgerekend met dat wanprodukt.
- Jij hebt toch nooit iets gelezen van Kluun?
- Nee, maar een mens weet aan de kop van de schrijver of hij een goed of een slecht boek geschreven heeft. Toen ik ook nog eens hoorde waar het boek over ging (vrouw krijgt kanker, man gaat vreemd), toen hoefde ik het al helemaal niet.
- Wij denken nog steeds over veel dingen hetzelfde. Wat voor muziek heb je vandaag?
- Ik heb geen muziek, want mijn monitor is kapot gegaan en ik zit nu naar een tien jaar oude monitor te kijken, waar geen geluid in zit.
- Heb je al een nieuwe besteld?
- Ja, en die komt morgen.

zondag 5 juni 2011

Discours

Marchés et marchettes. Chères marchettes.
Quand qu’on est en France, de Livres à Marseille, les tiquituées ne se parlent plus fort européennes. On dit: ‘Je naisse quoi!’ et, par évidence, c’est le mot cutranquilair.
Plus qu’on fit des pardoises, nonchalement, ou qu’on dit: ‘Oui!’, mais ce n’est plus chartirement. Chartirement: non, messieurs!
Contre les parqueus des mirands supérieures, j’insiste de pouvoir clattaquer, comme on dit, chères marchettes, la marche rapatulogue. La marche rapatulogue, oui! Par des institutions contribuelles où s’on ménage pas – ou à peine d’entrequier plus – à permédailloner les personnes quisables.
Que ce qu’on qualle, n’importe quoi, c’est de dire, chères marchettes, des convusiblements sûres. Mais la insécurité de ces quatrouples et la insécurité des points à tertres – c’est la coupelle d’égrave. La coupelle d’égrave, bien sûre.
La bitte d’on expecte, ce n’est pas faite-marine, aussi. Ha ha ha! Quelle bitte! S’arrangerez par quoi! Ou par qui, c’est ma question.
Chères marchettes, aai lufs you! Toutes à vous. Merci. Aai lufs you all. De n’emprêtre les conseignements d’Albert, c’est important d’oublier: Un. Le cas de Gérard, et Deux: Le cas de Simon.
Clairtainement. Je vous remercie, quoi q’on vive ou viverai!


(par: Benjamin Hautarbre.)

woensdag 25 mei 2011

Christendom

Wanneer, wanneer zal het gebeuren?
Vandaag of morgen, heel misschien,
dan zal het hemeldek gaan scheuren,
en krijgt u Jezus nog te zien.


Zo droomt vergeefs nog menig christen.
Wij moeten zeggen: ’t is helaas,
want wat zij nog niet wisten:
Jezus niet, ik ben de baas.


Engelbertus heet mijn firma
(klein begonnen maar nu groot
in Laos, Nepal, ook in Birma,
waar men rijst eet, maar geen brood).


Engelbertus zegt u: vanaf heden –
maakt plezier! Voor uzelf en uw gezel.
Dat is beter dan gebeden.
Daarvan krijgt u een gezwel.

woensdag 18 mei 2011

Doodgaan

Als je, zoals ik, geen dertig meer bent maar over de vijftig. Als je, zoals ik, diverse kwalen hebt waaraan je eens zult bezwijken, dan moet je het geluk hebben gehad van een voorbeeld. Ray Charles bezweek ook, in 2004, na een leven vol van de prachtigste muziek die er in de twintigste eeuw is gemaakt.
Da’s één voorbeeld. Het tweede voorbeeld is Alice, mijn geliefde, die vorig jaar overleed in mijn bijzijn. Doodgaan, sterven, is zo erg nog niet, heeft zij me geleerd. Het gaat niet gepaard met gekreun en met pijnlijke bewegingen (hoewel ze diverse kankers in haar lichaam had). Ze zei op die vrijdagochtend (haar laatste woorden): ‘Ik heb zo’n pijn, Ben.’ Dat was voor mij natuurlijk het teken om de dokter te bellen. Die kwam direct, en zo’n 10 uur later was ze dood. Kalm, rustig, waardig. (Opiaten.)
Zo’n betrekkelijk kalme dood wens ik iedereen toe, en zou ook ikzelf wel wensen. Ja, je kunt ook onder de tram komen, maar die hebben we gelukkig niet in Egmond aan Zee, waar men nog loopt en fietst dat het een aard heeft.
In elk geval: laat het niet in een ziekenhuis gebeuren. Laat me gewoon thuis overlijden. ‘Gestorven aan zijn verwondingen.’

dinsdag 3 mei 2011

John Higgins

Zoals ik twee weken geleden al schreef, is Judd Trump het nieuwe fenomeen op snookergebied. De manier waarop hij de ballen aanpakt, is ronduit geweldig. Zoals Ronnie O’Sullivan twitterde: het is scary. Je wordt er bang van. Zó aanvallend, zó gewelddadig.
Hij stond gisteravond in de finale van het wereldkampioenschap snookeren in Sheffield te spelen tegen John Higgins, die op de eerste dag ook versteld stond van Trump’s spel. Higgins stond 7-10 achter, en het had even goed 5-12 kunnen zijn.
De einduitslag, gisteravond, was 18-15 voor Higgins, die het aanvallende spel van Trump totaal ontregelde. Een grote prestatie. Zoals de commentatoren van de BBC meldden: een grootse finale. Dat was het zeker. Het was een gevecht tussen iemand die grootse pots maakte, en iemand die grootse series maakte.
Dat laatste kan Trump nog niet, maar hij is nog jong (21 jaar), hij leert snel, en hij zal zeker niet een tweede Jimmy White worden, die vier of vijf keer tweede is geworden. Judd Trump is een volgende wereldkampioen.

zaterdag 16 april 2011

Chloé Poizat

Dit is is nu eens een ontdekking: de kunstenares Chloé Poizat. Ze maakt geweldig werk, zie dit. Het maakt duidelijk waarom ik StumbleUpon nog steeds ongeveer driemaal per week gebruik, want daar kwam ik haar tegen.

dinsdag 12 april 2011

Beleefd links

Ik heb bijna mijn hele leven op de PvdA gestemd. Ik heb in het begin van de jaren zeventig een keer op de PSP gestemd, vanwege Fred van der Spek, maar later werd het de PvdA. Ik heb dat bijna altijd zonder een spoor van twijfel gedaan, ondanks het feit dat ik het lang niet altijd met ze eens was. Met de andere partijen was ik het nog veel minder eens. Zo gaat dat, democratie: wegstrepen.
Zo vond ik de hulp aan de IceSave-spaarders een typisch PvdA-staaltje. Dat had nooit mogen gebeuren, net zo min als de miljardensteun aan de Nederlandse banken die in de fout waren gegaan. Die kunnen waarachtig hun eigen broek wel ophouden, zou ik zo zeggen. En als ze dat niet kunnen, maak je een Nederlandse Rijks Bank. Maar je gaat geen geld stoppen in die rechtse hobbies, als linkse partij. Toch heb ik bij de laatste verkiezingen, raar maar waar, weer op de PvdA gestemd.
Ik ben nog van de generatie die mensen met een tweede huis verschrikkelijke mensen vindt. Ik vind twee auto’s al teveel, want je gaat maar met de trein. Als ik Tweede Kamerlid was, zou ik elke toespraak beëindigen met: ‘Maar een villabelasting kan natuurlijk niet!’ Zo’n soort socialist ben ik, bedoel ik.
Waar ik me de laatste jaren aardig kwaad om kan maken, dat is het gescheld van rechts op ons. Wij met onze linkse hobbies, de linkse kerk, het linkse machtsdenken enzovoorts. Natuurlijk bevat dat gescheld niets waars (altijd zaten het CDA of de VVD, soms met de PvdA in de regering), maar ik ben het eenvoudig zat.
Er zou eens een stroming binnen de PvdA moeten opstaan, die rechts gaat aanvallen. Niet langer meelullen, maar er tegen ingaan. Die, bijvoorbeeld bij dat geval in Alphen aan den Rijn, zegt: ‘De kogels kwamen van rechts!’ Waar ze trouwens ook vandaan kwamen, want o wonder, de schutter was een PVV-stemmer. Er zou ook eens een psychiater op de tv moeten komen, die zegt: ‘De schutter was een eng rechts mannetje. Of hij suicidaal was, kan ik niet zeggen. Wel kan ik zeggen dat hij zin had om een moordpartij aan te richten.’
Wij linkse mensen moeten met andere woorden eens wat minder beleefd worden. Minder knikken en buigen, maar een grote smoel opentrekken. Zoals we in de jaren zestig ‘Johnson moordenaar!’ riepen, moeten we nu ‘Rutte klungelaar!’ roepen. We moeten weer gaan demonstreren, en tussen de vele beschilderde lakens zie ik er hier een met ‘Maxime, rot op!’ en daar verdomd een met ‘Maar een villabelasting kan natuurlijk niet!’

vrijdag 1 april 2011

Kluun denkt ook dat er iets is

In het tv-programma Altijd wat (het is een titel die alleen gevonden kan worden wanneer je van de KRO of van de NCRV bent) bekende bestseller-schrijver (dus ook: slechte schrijver) Kluun – als je met zo’n naam door de wereld gaat, moet je wel een ongelooflijke eikel zijn – dat hij dan wel niet in een christelijke of mohammedaanse God geloofde, maar dat er toch wel iets moest zijn.
Ik heb direct na die uitspraak de tv uitgezet, want ik kan niet goed tegen zulk gezwets.
Als u ook in iets gelooft, dan gelooft u daar na deze simpele woorden niet meer in. Daar gaat ie. Dat iets of die God moet dus hebben bestaan, zeg maar, 13 miljard jaar geleden, bij het ontstaan van het universum. Toen schiep Hij dat universum. Vraag me of vraag niemand hoe Hij dat gedaan heeft. Hij schiep het universum, waarin ook zo’n 8½ miljard jaar later de aarde zou ontstaan.
Nu weten we uit de biologielessen allemaal dat het van simpel gaat naar meer ingewikkeld. Je hebt eerst bacteriën, dan vliegjes en pas veel later krijg je neushoorns en papayavreters.
Dat maakt het wel zéér onwaarschijnlijk dat er iets of een God is geweest, 13 miljard jaar geleden, in tijden dat er nog geen atomen bestonden bijvoorbeeld.
U zult dus uw ietsisme moeten opgeven.

donderdag 31 maart 2011

Kinderverkrachting

Het wordt niet eens gezien als een gewéldszaak in Nederland. Dat moet veranderen, en dat kan zo: ga naar deze site en schrijf u in.

vrijdag 25 maart 2011

Korter, korter, korter!

Vroeger, toen de computer nog niet bestond, schreef ik verhaaltjes in mijn brieven aan verscheidene personen. Met de tikmachine. En sommige verhalen heb ik ook bij gelegenheid wel verteld, want men zei me: ‘Dat verhaal dat je me laatst schreef, moet je komen voorlezen!’ en dat deed ik dan soms. Bij dat voorlezen van zo’n verhaal (dat doorgaans een paar pagina’s A4 besloeg) viel me steeds op dat er teveel informatie gegeven werd. Dat het verhaal te lang was, dus.
Ik heb daar inmiddels, mede door Alice, die mijn internetvriendin en later vriendin werd, maar die nu dood is, een einde aan gemaakt. Mijn verhaaltjes zijn nu ongeveer één pagina A4 lang. Dat is ook lang genoeg. Een snede brood geef je weg bij de biefstuk, niet een heel wit.
Ik ben daarin als, hoe heet die Braziliaanse schrijver ook alweer, hij komt uit Curitiba (help me!, want ik ben te lui om het op te zoeken in het werk van Rudy Kousbroek), die ooit zei: ‘Ik eindig nog eens als haiku-schrijver.’
Zo erg zal het met mij niet worden, want ik heb mijn vaste lengte nu wel gevonden. Een A viertje. Daar moet het in passen, dan is het goed.
Ik wantrouw ook langere brieven of blogs. Als de regering een brief naar de Tweede Kamerleden stuurt, is dat meestal een brief van 18 of 146 kantjes. Hoe meer kantjes, hoe meer kans op bedrog, denk ik dan. Wat je kwijt wilt, kan altijd op een velletje A4.

Naschrift: Die Braziliaanse schrijver is Dalton Trevisan.

zondag 20 maart 2011

Vlák erna

Vlák nadat Max Molovich met zijn vrouw I. en hun zoontje M. vanochtend vertrokken waren (ze waren langsgekomen voor een bliksembezoek. Ze zeiden dat hun zoontje nog niet kon praten, terwijl ik toch meerdere lettergrepen kon herkennen, bijvoorbeeld toen hij allerlei snoeren en toetsenborden uit een kastje wist te grijpen) voltrok zich het volgende. (Ik moest ook mijn televisietoestel weer herstellen, want daar had de kleine man ook aangezeten. Ik roep altijd hoera!, want ik vind de vindingrijke sloopzucht der jeugd niet iets om een brief over te schrijven aan Geert Wilders. Die heeft het trouwens al te druk met zijn eigen jeugdherinneringen.) Ze waren de deur nog niet uit, toen zich het volgende voordeed.
Ik woon in Egmond aan Zee, in een appartementencomplex op de zesde etage. Wie wel eens in Egmond aan Zee is geweest, weet dan wel ongeveer waar ik woon: in de Kennedyflat, vlakbij de zee. Ik pak het boek op waar ik in aan het lezen was (De zedeloosheid van Den Haag van J.G. Kikkert), en er wordt aangebeld.
Dus ik open de deur en ik zeg: ‘Komt u ook maar binnen!’
Binnen stappen: een oudere maar zeer aantrekkelijke dame en een wat jongere dame. ‘Koffie?’ vraag ik. ‘Graag!’ antwoorden zij, wat mij deed vermoeden dat zij geen lid waren van enige christelijke vereniging met zendingszucht.
‘Mijn dochter hier wil zelfmoord plegen,’ zei de oudere dame, ‘en mijn vraag aan u is: hoe moet zij dat doen?’
Er volgden enige plichtplegingen omtrent mijn vakmanschap op dit terrein, daarna begon ik mijn betoog: ‘Over het algemeen is het voldoende als men enige tijd nadenkt over de rol van Geert Wilders in het geheel. Dan wil men er wel uitstappen.’
‘Dat wil men inderdaad,’ zei de dame.
‘En de vraag is dan: hoe doet men het? Voor mijzelf zou ik zeggen: neem de zee. Die is nog redelijk koud, in deze tijd van het jaar. Kleed u enigszins en stap de zee in, totdat u tot uw borst in het water staat. Doe dit ’s avonds of ’s nachts, want het is niet nodig dat iemand u opmerkt. U zult zien dat u na een kwartier in het water staan, flink bent onderkoeld. Een paar minuten later bent u dood.’
‘Is het zo makkelijk?’
‘Ja mevrouw, zo eenvoudig is het.’
‘Wel.’ (Ze richtte zich tot haar dochter.) ‘Ik hoop dat je meegeluisterd hebt, lieve kind.’

woensdag 16 maart 2011

Patti Smith

Een vrouw waar ik altijd lichtelijk verliefd op ben geweest, sinds 1975, is Patti Smith. O, en je mag me zo bellen: 073-26173834, lieve Patti! Schud je krullen voor je gezicht weg, en bel. Dat je bevriend geweest bent met William Burroughs, dat vergeven we je.
Waarom raakt iemand, of laat ik het zo zeggen, waarom raakte ik verliefd op Patti? Het was geen, hoe zal ik het zeggen, geen milf. Het was zelfs iemand die gewoon haar okselhaar liet waar het was, en die me dus deed vermoeden dat ze zelfs haar schaamhaar had behouden. Ze zou zelfs een song  No shaving anymore! hebben kunnen uitbrengen.
Dat deed ze niet, ze maakte aan het eind van de tachtiger jaren nog een bijna christelijk lied, een grote schande, en daarom mag ze me nog wel bellen. Maar eerst excuses.

zaterdag 12 maart 2011

Kwakzalvers, kom naar Nederland!

Parapsychologen, acapuncturisten, chiropractoren enzovoorts zitten nog goed in Nederland. In België niet meer. Ideetje voor de politiek: universiteiten verbieden om die onzinstudies te geven.

vrijdag 11 maart 2011

Hoe ik een atheïst werd

Op mijn zesde jaar moest ik elke dag van de week naar de kerk, voordat ik naar school ging. Het was een zeer vervelende bezigheid. Wat ons daar verteld werd, in die kerk, weet ik me niet meer te herinneren, maar een paar dingen weet ik nog wel. Eén. Pastoor Bangert was een oude neuzelaar, die mij vast niets meer kon vertellen. Dat wist ik op die leeftijd al wel. Twee. Die kerk heette de St. Corneliuskerk (het was in Limmen, N.H.). Waarom heette die kerk naar die Cornelius, wilde ik weten. Allerlei navraag (bij mijn ouders, bij mijn onderwijzeres) leverde niets op.
Dat dagelijks naar de kerk gaan, ’s ochtends, duurde geloof ik twee jaar. Niet langer. Toen was het over, godzijdank. Daarna moesten we alleen ’s zondags nog naar de kerk, voor weer een vervelende Mis.
Wat ik me altijd heb afgevraagd: waarom draagt de clerus zulke rare kleren? Waarom dat gestrooi met wierook? Waarom dat gedoe met die hosties? (Die overigens naar niets smaakten. Ze hadden er een abrikozensmaakje aan kunnen geven.) Waarom moest je in godsnaam knielen? En waarom waren die kerkbanken zo godverdommes oncomfortabel? Wat hadden die biechtstoelen met het geheel uit te staan, waarin je loog wat je misdaan had? Wat doen die misdienaars daar, en die acolieten? Waarom zaten nu de dames links en de heren rechts? Waarom zaten ze niet gewoon door elkaar?
Met andere woorden: mijn atheïsme  kreeg vorm op mijn zesde jaar. Ik heb nooit geloofd in den Here Jezus. Ik dank hiervoor mijn ouders, mijn zusters en broer, en mijn vrienden, die er ook niet in geloofden. Iedereen had er zát van, en ik spreek nu over 1960-1965.
Ik denk dan ook helemaal niet dat de revolutie is begonnen in Amsterdam, met de provo’s of de studentenrellen enzovoorts. De revolutie was al begonnen, eerder, in de dorpen (en ook in Amsterdam natuurlijk) met het weggooien van het christendom.
Later kreeg mijn atheïsme écht vorm toen ik de bijbel ging lezen en daarin de meest onwaarschijnlijke zaken tegenkwam, en toen ik bijvoorbeeld dingen kwam te lezen over biologie en astronomie, waarin ik ook de meest onwaarschijnlijke dingen tegenkwam, maar dat waren dingen die verkláárd werden. Dat zul je nooit zien bij de theologen. Bij de theologen worden de dingen niet verklaard, maar zoeken ze naar een verklaring per mirakel.
En mirakels komen niet voor.
Er is bijvoorbeeld een besnuffelde Nederlander die een ark van Noach heeft gebouwd, waarom weet ik ook niet. Ik zou die man willen vragen: hoeveel insectensoorten zoudt u in uw ark kunnen plaatsen? Er zijn zo’n vier miljoen insectensoorten bekend, meen ik. Het kunnen er ook veertig miljoen zijn. Maar laat ons zeggen: één miljoen insectensoorten. Er is dan weinig rekenwerk nodig om te stellen dat die Ark van Noach ontstéllend groot moet zijn geweest. Alleen voor die insecten. Neem er de vogels bij. Neem er de dinosauriërs bij. Neem er de, ach kom.
Het wordt alleen maar treuriger, dat geloof in de Heer. Alleen maar treuriger. Maar: wie erin wil geloven (niet in Thor, of Isis, of Baäl), hij gelove maar door. Het is niet voor niks dat alle christelijke partijen zo op hun flikker hebben gekregen en zullen blijven krijgen. Terecht.

donderdag 10 maart 2011

Alice

Alice is nu bijna negen maanden dood. Ik ga u niet vertellen wat een verschrikkelijk leuk mens het was, dat weet iedereen die met haar contact heeft gehad. Het vreemdste is, vind ik, hoe ik ruim vier jaar geleden in contact met haar kwam. Dat kwam door een stukje, op een vorig blog, dat ik schreef over een hakmoord in Roosendaal. Daar reageerde ze op, daar reageerde ik weer op en zo ging dat verder. Je zou bijna zeggen: dank u wel, hakbijlmoordenaar!
Een half jaar later kwam ze (ze was getrouwd, maar hoe het met haar huwelijk ging, heb ik haar nooit gevraagd. Ik ben geen huwelijksbreker) naar mij toe, in Egmond aan Zee. En ze kwam vaker. En vaker. Eerst kwam ze voor een dagje. Later kwam ze voor een week. Later kwam ze voor een maand. Ben je dan nooit naar haar toegeweest?, vraagt u. Nee, nooit. Dat had deels te maken met mijn heimwee, die maakt dat  ik na dertig kilometer buiten mijn woonplaats mijn hart voel rammelen (zoals tijdens onze tocht naar Amsterdam in november 2008, een geweldige opgave, vond ik, maar die wel goed afliep), en deels ook omdat ik wel wist dat het bij haar thuis niet helemaal pluis was.
Toen ze bij me kwam wonen, acht weken voor haar dood, hebben we nog een paar familieleden van me bezocht. Jaap, in Limmen, waar men bezig was met de geurige hyacinthen, en Marja in Alkmaar. Ik had nog wel meer zussen willen bezoeken met Alice, en Alice wou dat ook wel, maar het ging niet meer. Ze kon niet meer op haar benen staan. Ze was op haar einde.
Toen de laatste twee weken aanbraken, moesten de dingen georganiseerd worden: de huisarts, de oncologische thuiszorg enzovoorts. Vooral die thuiszorg was formidabel goed: je kon ze dag en nacht bellen en dan kwamen ze ook meteen. Ik weet nog dat Alice haar poep niet kon ophouden, dus het ziekenhuisbed (dat midden in de kamer stond) onderscheet, en dat ik zei: ‘Dat is niet erg, joh, dat ruimen we zo op.’ Ik de boel schoonmaken, even later bellen en drie minuten later stond er een verpleegster aan de deur. Want ik wist niet hoe ik dat bed weer schoon moest krijgen en hoe ik Alice weer in dat bed moest krijgen.
Alice was toen al helemaal hulpbehoevend. Ze at ook al weken niets meer, behalve een soepje (een paar lepels) en, een dag voordat ze stierf, een mergpijpje, want daar zat nog een abrikozensmaakje aan. De huisarts had me een paar gram hasj gegeven, zodat ik die klaar kon maken en zodat ze die kon opdrinken. Dat ging met een rietje, dat half was afgesneden, want meer kracht had Alice niet.
De laatste dag zei Alice me: ‘Ben, ik heb zo’n pijn!’ Ik belde mijn huisarts, die kwam en gaf haar een spuit in haar billen. Later op die dag kreeg ze nog een spuit. Later op die dag kreeg ze nog een zetpil ingebracht. En toen was ze dood.

Gesprek met Max Molovich

- Daar zitten we dan, Max.
- Ja, daar zitten we dan. Ik moet nog een stukje schrijven voor Nurks.
- Waarover?
- Dat ga ik je niet aan je neus hangen, beste Ben.
- Dat zou ik ook nooit doen.
- Over de kangoeroe gaat het.
- Huh?
- De kangoeroe als huisdier. De gedomesticeerde kangoeroe, kortom.
- Kun je daar een stukje over schrijven?
- Ik dacht het wel.
- De meeste schrijvers nemen een dagje vrij als ze een stukje hebben geschreven over lepra!
- Voor mij geen vrije dag. Discipline, daar gaat het om.
- Ik ben blij dat je het opnoemt, Max. Je moet altijd doorgaan en...
- Je moet altijd doorgaan, dat vind ik ook, en niet omkijken. Schrijven, dat doe je dag in dag uit.
- Daar ben ik het mee eens. Je schrijft een stukje, dat lees je nog eens door, en je vindt: dit is het beste stukje dat ik geschreven heb sinds ik volwassen werd. Dus publiceren!
- Ja. En dan blijkt dat niemand anders dat stukje waardeert. Dat is wel eens jammer.
- Ja! Neem die Amsterdamse humor. Eén reactie. Terwijl je op dat stukje toch wel wat reacties zou willen hebben gehad. Ik gooi mijn werkwoorden wel eens door elkaar, dus ik controleer het even. Zou. Willen. Dat was goed. Maar dat komt misschien ook omdat je een te voor de hand liggende grap met die rookworst maakte. Was dat echt zo? Ik bedoel, is dat echt zo gebeurd?
- Ja, ongeveer.
- Ik heb het nieuws over de Belgische bever die ze in de Drentse Aa hadden uitgezet, en die verongelukt is op de A28 nog eens nagetrokken. Je weet wel, die bever hadden ze uitgezet omdat ze dachten: dan gaat die bever neuken met een andere bever, en dan hebben we kleine bevertjes en dat gaat dan allemaal mooi en goed.
- Prachtige gedachte.
- Ja, maar nu blijkt dat ze daar al zestien bevers hebben uitgezet, ik neem aan van beide geslachten.
- Dat hoop ik ook, anders wordt het een homoseksuele gemeenschap.
- Ja, dan moeten ze Hongaarse of Poolse bevertjes adopteren. Nee, dat is niet het beste idee. Wie was er aan het woord?
- Jij.
- Oké. Max! Je Stijloefeningen zijn superbe, er zit geen zwakkeling tussen en er zitten een paar topstukken bij.
- Zorg ervoor dat jouw Dirkswoud ook goed blijft, jongen.
- Ja, ja, ja, ja, ja. Ik heb een vergissing gemaakt, in het begin van die reeks vertellingen, maar die heb ik alweer hersteld, zij het op een wat flauwe manier.
- Je bedoelt met die politieman?
- Ja.
- Daar moet je je niets van aantrekken, Ben. Doorgaan moet je. Discipline!

zaterdag 5 maart 2011

Decapitated

Er bestaat een band die Decapitated heet, en die geen slechte muziek maakt, naar mijn smaak. Maar die met bands die Exhumed of Aborted of Enthombed of Necrophobic heten (ze bestaan of bestonden allemaal), me begint zorgen te maken.
Waarom je band noemen naar een toestand? Het begint verdomd te lijken op een abstract schilderij uit de jaren negentig dat ‘Wazig’ of ‘Allergisch’ heette.
Zoek dus eens wat verder voordat u begint, vroeger hadden ze de ‘Rolling Stones’ bijvoorbeeld.

vrijdag 4 maart 2011

Galliano

Ik heb dat filmpje van Galliano gezien, en natuurlijk is het een schandaal dat zo’n man dronken wordt getoond. Net zo schandalig zou het zijn om een filmpje te maken van de hoererij van Geert Wilders. Ik weet natuurlijk helemaal niet of hij naar de hoeren gaat, maar ik geef het als voorbeeld.
Wat Galliano daar zegt, is natuurlijk ook schandalig. Zo ga je niet om met mensen. Maar hij was dronken, dus daar zullen politie en rechter in Frankrijk misschien rekening mee houden. Hij is ontslagen bij Dior, waar hij werkte.
Frits Wester had nog nooit van Galliano gehoord, blijkens Frits’ optreden bij Pauw & Witteman. Ik had ook nog nooit van de man gehoord. Als ik zou moeten hebben geraden, zou ik wel aan de modewereld denken, ik zou niet aan de kunstwereld hebben gedacht.
‘Weer zo’n hork,’ zal Hanneke Groenteman wel denken. Maar ten eerste: is het zo erg om niet direct te weten wie John Galliano is? Ik wed dat Frits ook niet weet wie William Byrd was. Dat lijkt me helemaal niet erg.
En ten tweede: dat combineren van mode en kunst zit me dwars. Dat zijn twee dingen die volgens mij haaks op elkaar staan: als je elk half jaar komt met iets nieuws – daarbij eigenlijk zeggend: draag mijn vorige creaties niet meer, want dan bent u hopeloos ouderwets, of u bent hopeloos op de centen –, dan ben je geen kunstenaar. Een kunstwerk blijft namelijk, het maakt niet uit wanneer het gemaakt is.

woensdag 2 maart 2011

Tekst!

Heren! Voordat u een band begint, moet u natuurlijk met elkaar beslissen: wat voor muziek gaan wij maken?  En ik voel wel aan: het wordt geen jazzcombo.
Het moet harder. Dus u begint een heavy metalband, of een death coreband of een grind coreband, hoe u het ook wilt noemen. Prima.  Zo hard mogelijk en tegelijk zo snel mogelijk. Heerlijk, ik ben het met u eens.
Maar zoudt u voor de zangpartijen wellicht niet iemand kunnen inhuren die verstaanbare teksten kan voortbrengen?

dinsdag 1 maart 2011

Iraniër, 1978

Ik herinner me een Iraniër uit 1978, die ik in Alkmaar in de kroeg tegenkwam en met wie ik Engels of Frans of Duits kon spreken, dus dat werd van mijn kant het Engels, die ik vroeg: hoe staat het nu met die sjah van jullie? Slecht, zei hij. Die lul is binnen een jaar vertrokken.
Hij was gevlucht uit zijn land, een paar jaar tevoren. En als er een revolutie komt, vroeg ik. Dan ga ik meteen terug, zei hij. Of hij dat gedaan heeft, weet ik niet. Ik hoop het niet. Hij studeerde aan de UvA. Rechten, internationale rechten, zoiets.
Ik weet zijn naam niet meer. Ik heb wel steeds het nieuws uit Iran gevolgd, en hoopte steeds maar dat ik hem niet zou tegenkomen in de massa’s. Ik hoop maar dat hij en zijn familie allereerst aan de wraak van de sjah en vervolgens aan de wraak van de islamitische heersers zullen zijn ontkomen.
Het aardige was: we speelden op zijn verzoek een partijtje schaak in dat café. Ik kreeg wit en ik speelde 1. d4. Zijn grijns was, hoe zullen we het noemen, veelbelovend. Hij speelde de Tsjechische variant van de Benoni Verdediging: 1. d4, Pf6 2. c4, c5 3. d5, e5. Een stokoude, zeer solide en ook zeer statische opening, waarin het er vooral om gaat de zwarte loper van zwart in toom te houden.
We speelden remise en ik vroeg hem na de partij: waarom speel je nu die opening? Toen zei hij: ik wou eens iets anders proberen dan het Koningsindisch of de Nimzovitsj. Maar ik had zeker een Siciliaan gespeeld als je met 1. e4 was begonnen!
Wat speel je met wit, vroeg ik. ‘Oh, various systems,’ zei hij. Ik gaf hem nog een biertje.

maandag 28 februari 2011

Cephalic Carnage

De afgelopen dagen heb ik vrij aardig besteed. Het was vreselijk weer, maar in huize Hoogeboom was het een muzikaal feest en dat kwam door Cephalic Carnage, een grindcoreband, als u dat iets zegt. Maar wel een eigenaardige grindcoreband: ze experimenteren ook met andere stijlen (tot aan jazz toe), ze zijn muzikaal zeer onderlegd, en ze houden er daarnaast een eigenaardig soort humor op na.
Het beste is hun laatste CD, vorig jaar uitgekomen: Misled by certainty. Daarvan het mooiste nummer: Abraxas of filth.

zaterdag 26 februari 2011

Stijloefeningen

Je kunt ook jaloers zijn om iets dat je buurman heeft. Dat heb ik nooit gehad. Maar nu ben ik toch wel jaloers. Op wie? Op Max Molovich, want die doet nu iets wat ik al jarenlang wilde doen, zonder dat ik wist dat ik het wilde doen: de Stijloefeningen van Raymond Queneau (in de vertaling van Rudy Kousbroek) overdoen. Een geweldig idee.
Ik ben jaloers zoals ik jaloers ben op bijvoorbeeld William Byrd of Bach, die zulke prachtige stukken schreven, die we nu allemaal normaal vinden.
Zo schrijft Max dingen in zijn Stijloefeningen waarvan ik denk: god jongen, dat had ik zelf ook kunnen doen! Ik sta foeterend op, ga weer zitten, lees Max’ stuk nog eens, en zie: nee, dat had ik nooit kunnen schrijven. Mijn  Stijloefeningen zouden er heel anders uitzien.
Ik zou bijvoorbeeld nooit die kamervragen van Richard de Mos hebben kunnen verzinnen. Ook niet wíllen hebben verzinnen, geloof ik, want die jongen is straks de Kamer weer uit enzovoorts. Het heeft geen eeuwigheidswaarde. Maar het is wel een monumentje en een prachtig tijdsbeeld.
Het mooist, naar mijn smaak, is tot nu toe zijn verliefde aflevering. Die is echt formidabel.
Ik hoop nog op afleveringen over Evolutie (sleutelwoorden: dan en en dan), Geloof (geheel in de verleden tijd gezet), Direct gevonden!, en zo zijn er nog wel meer dingen te verzinnen. Maar dat moet ik eigenlijk niet doen, want Max moet het zelf schrijven. Godverdomme Max, je bent me vóór geweest!!! Je bent ook een verdomd goeie schrijver.

woensdag 23 februari 2011

Windows Live Messenger

Ik heb dat pionnetje van Windows Live Messenger alleen maar aanstaan, rechts onderaan mijn scherm, omdat het handig is bij het opstarten van mijn computer, ’s ochtends: ik weet dat ik contact heb met het internet als dat pionnetje er staat. En dan ga ik naar mijn Google Chrome enzovoorts. Zo gaat het elke ochtend, in huize Hoogeboom.
Een dode dienst, dacht ik dat het was. Wie zit er nog op dat Messenger? Niemand toch?
Maar gisteravond kwam er een bericht van ene Michael Keuppens (ik verzin nooit namen) die wel eens vrienden met mij wou worden. Vreemd, dacht ik. Ik ken niemand van de naam Keuppens. Ik heb toen maar een berichtje teruggestuurd: als je contact wilt, is dit mijn emailadres. Maar Michael was al off line, zei de Messenger.
Ik heb toen even op Google gezocht, want wie weet is die Michael Keuppens wel een Vlaams soort schurk of afperser. Het bleek een tamelijk brave man te zijn, die in de psychiatrie verbleef of werkzaam was, dat weet ik niet. Met zo iemand zou ik, na een paar jaar, best vriend kunnen worden.
Een en ander zal u wel duidelijk maken welk een hekel ik heb aan dingen als Twitter en Facebook, waar dat Messenger een primitieve variant van is. Als je geen originele tekst te melden hebt, schrijf dan niets. Dat is mijn mening. Heb je wel iets te melden, schrijf dat dan op je blog, of als je het niet in de publiciteit wilt hebben, schrijf het dan privé in je email naar je vrienden.

dinsdag 22 februari 2011

Palmpasen

Het gaat nog gewoon door, hoor. Vergis u niet. De voorste pater heeft een (misschien zelf vervaardigd) kruis en daar hangt een buxuskransje omheen. Enig!
Interessanter zijn de twee volgende paters, die iets dragen wat ik niet kan thuisbrengen. Het is een in een blauw doek verborgen doos (ik vermoed een relikwie van een of andere heilige, bijvoorbeeld de voorhuid van Johannes de Doper, want zulke dingen hebben ze) en daarop staat een kitscherig beeldje.
Gerard van het Reve zei eens, ongeveer: hoe meer kitsch, hoe beter. Tegen zoveel kitsch is niets bestand. Ik ben het daar nooit mee eens geweest. Hoe minder kitsch, hoe beter.