vrijdag 31 december 2010

Dúrf het eens!

ZJING!! Oudjaar, dus we moeten maar weer houden van het ouwelullentheater. IKKE NIET! Voordat ik naar het nieuwe jaar reis, loop ik nog even naar de krentenbollenfabrikant, die mij één eurootje rekent voor een appelflap, dat tik ik ook even af. Ik loop terug naar huis, en ik denk: GODVERDOMME! Mijn vrouwtje had een appelflap MET KRENTEN ERIN gewild! Ik keer terug naar huis en ik zeg haar: het was te glad en te gevaarlijk voor mijn achillespezen om nog eens terug te gaan. Hier, wijf, pak aan! Het is maar goed dat WikiLeaks een betrekkelijk klein bereik heeft, want God oh God!
Ik héb haar ongenadig behandeld. Ze heette Corrie. O, het was een prachtvrouw. Ik heb haar, zeg maar, weggesneden. Ja! Eerst in stukjes en later in partjes, en die bied ik morgen aan aan de locale supermarkt. Want je moet de rotzooi niet in huis houden. OKÉ?!
En dan bent u weer welkom, dames! In troepen. In colonnes kunt u binnentrekken! ANS! TINEKE! ZJERALDA, of hoe je ook heet! PIETERSMA? Je voornaam ben ik vergeten, lieve meid. Ik heb jullie allemaal wezenloos geneukt, wezenloos totdat jullie allemaal kwalletjes waren. VERDOMD! Ontken het maar niet, die heerlijke belevenis, want anders pak ik je op straat.
GRRR, op straat! Nee, beter is: in mijn huiskamer! Waar de dingen op hun regelmatige plaats liggen: het steekgarnituur vooral. Want ik zal u niet vermoorden met pistolen of iets dergelijks, nee, mevrouw, u zult eraan gaan met messteken, en NADAT u hevig bent klaargekomen! Want daar zorg ik voor, jawel!
HEERLIJK! U kent mij. Een snoezige vent, nietwaar? Een vent die ook weet wat u, dames, wilt. IK ZORG VOOR U! Daar kunt u op rekenen, ik zal voor u zorgen tot het allerlaatste moment. Het moment dat ik uw hart INEENSTEEK!
Dúrf het eens, dúrf het eens!

dinsdag 28 december 2010

Iedereen depressief

Al jaren lang zijn er in Nederland per jaar 1500 gelukte zelfmoorden. Die zelfmoorden worden gepleegd door depressieve mensen. Dit eenvoudige feit kwam niet voor in de televisieuitzending Iedereen depressief? op Nederland 2 van vanavond.
Ik ben het er als depressieveling mee eens dat 800.000 mensen die mijn ziekte zouden hebben, teveel is. Wij kijken ook een beetje neer op mensen die een dipje hebben, een beetje depri zijn, en dan aan de antidepressiva en de therapieën gaan. Mensen die bijvoorbeeld zeggen: ‘Gistermiddag was ik zeer somber.’ Wij zien dat meer als een griepje.
Zo was er aan het begin van dat programma een man die ontslagen was bij de Aegon, en die nu depressief geworden was. ‘Van 0 tot 10 was mijn stemming 6½,’ zei hij. Het had hem dus wat tegengezeten. Vijf maanden later was hij nog steeds werkloos en was zijn stemming nog ietsje minder. Hij woonde in zo’n vinexwijk en daar word  je dus al  niet vrolijk van.
Maar er zaten ook werkelijk depressieve mensen in het programma. Eentje had zelfs 32 electroshocks achter de rug, wat hem min of meer draaglijk had gemaakt voor zijn omgeving.
Wat ik zeer miste: de manisch-depressieve mensen. Tegenwoordig noemen ze dat bipolairen, waarom weet ik niet. De manisch-depressievelingen zijn de mensen uit mijn club. Mensen als Stephen Fry en, misschien, Mike Boddé. Die zat er trouwens wel in, en vertelde enkele zeer nuttige dingen.
Wij lachen en wij zingen, wij dansen en hebben humor en wij zijn soms zum Tode betrübt. Daar helpt geen therapie tegen. Wel, soms, pillen. Soms.

Top 100.000

- We verkopen één reclame per plaat.
- Je bedoelt, een reclame die met de plaat die je draait te maken heeft.
- Godverdomme nee, dat heeft er niets mee te maken. Met ons vak.
- Begrepen.
- Ik bedoel: we draaien een plaat, en daar zeggen we bij: ‘En hoe wil je nu iets veranderen in je leven? Nummer 24.836: A great game, of zoiets. Van The Early Peddlers.’ Dan de reclame van Dove of Mercedes, en dan volgt dat nummer.
- Het lijkt mij een serieuze optie. Maar  hoe krijg je die honderdduizend nummers bij elkaar?
- Dat kun je wel overlaten aan ons vakmanschap. We draaien die honderdduizend nummers in één jaar tijd op Hilversum 2. In dat jaar heb je ook wel tijd voor het nieuws, ongeluk hier, terrorisme daar. Maar het gaat om de platen. En om de reclames tussendoor.
- Dove en Mercedes.
- Juist. Ik geloof dat je het begint te begrijpen.

maandag 27 december 2010

Kerst

Ik heb het niet zo op kerstverhalen. Ik ben er ook altijd te laat mee. Mijn kerst was dit jaar wit. Dus glad, dus gevaarlijk. Klaar. Ik zat alleen, ik zit nog steeds alleen. Vorig jaar was Alice er nog, met wie ik nog grapjes kon maken zoals: ‘Alice. Een boeuf bourguigne?’ Dan zei ze: ‘Uit welke periode?’
Het was ook onze gewoonte om over een vorige kerstperiode te vertellen. Ik heb vorig jaar verteld over de kerst van 1983. Mijn vader is 57 jaar oud geworden (mijn leeftijd nu), en hij is gestorven in het begin van 1984. Hersenbloeding, coma, einde.
Tijdens die kerst van ’83 lag mijn vader in het AMC te Amsterdam, in de Intensive Care. Een dokter daar vertelde ons dat mijn vader ‘een zeer zware ziekte’ had, en op mijn vraag of hij ooit zou wederopstaan, zei hij: ‘Vermoedelijk niet.’ Ik heb verder maar niet aangedrongen.
Ik zat met mijn moeder op een binnenplaats van dat AMC, en ik zei tegen haar: ‘We zijn geen gelukkige familie, is het niet?’ Ze zei: ‘Geluk is nu wel heel ver weg.’ Ze maakte een paar jaar later een eind aan haar leven.
Ikzelf ben in de jaren na ’83 depressief geweest, maar ik heb mezelf nooit vermoord, zoals u kunt lezen. Ik was ervoor ook al geregeld somber, hoor. De ergste jaren waren van 1983-1998. Dat ik mezelf niet van kant heb gemaakt, is een klein wonder.
Van mijn moeder heb ik die depressiviteit geërfd, van mijn vader de hartproblemen. Bijvoorbeeld dat ik naar de supermarkt loop, vanmiddag, en dat ik daar eerst een kwartiertje moet gaan zitten uitrusten  (afstand huis-supermarkt: ca. 200 meter), voordat ik de hoogstnoodzakelijke boodschappen kan inslaan.
Dan zit je daar, voor een raam, en dan komt er een kennis, Reier, naar je toe. ‘Zo Ben! Mooie kerst, niet!’ Ik kan hem nog antwoorden, want ik ben niet geheel zonder rapport: ‘Mooie witte kerst, ja, Reier!’

vrijdag 24 december 2010

Erik Desmazières

Welke Fransman heet er nu Erik? Geen een. Erik is een Noormannennaam. Maar Erik Desmazières is geboren in Rabat (Marokko) in 1948, hij woont en werkt in Parijs, en hij is momenteel de beste Franse etser. Hij werkt in de traditie van Piranesi en Dürer, zou je kunnen zeggen.
Dat klinkt allemaal niet zo voortreffelijk, in het Nederlandse kunstklimaat dat vol zit met kunstenaars die het zoeken in video’s en installaties. Zegt u zelf. Zo’n jongen wordt in Nederland direct afgeschoten, want ‘hij hoort niet bij de tijd’ enzovoorts, terwijl die jongens van de video’s wél bij deze tijd horen.
Bach, dames en heren, schreef, ook voor zijn tijd, heel ouderwetse muziek. Die muziek wordt nog steeds beluisterd. Bach’s zonen schreven veel modernere muziek. Daar kun je ook naar luisteren, maar die muziek is toch, zult u met me eens zijn, een stuk minder interessant dan wat hun vader schreef.
Misschien zou het een goed idee zijn om de hele ontwikkeling die begon met de impressionisten, weg te doen. Die ontwikkeling te zien als een stroming, met later mensen als Picasso, Braque en Kandinsky, die weliswaar soms een interessant schilderij opleverde, maar goed, elke stroming levert soms een goed schilderij op. Malevich maakt een  Zwart Vierkant (en eigenlijk zei hij daarmee: dit is het einde van de schilderkunst), en vijftig jaar later zijn er nog steeds kunstenaars die een lichtblauw of een groen doek maken.
Dergelijke verderfelijke moderniteiten zul je in het werk van Desmazières niet tegenkomen, godzijdank. Het bovenstaande werk (een ets-aquatint) is een van de zeven werken die hij heeft gemaakt van de werkplaats van René Tazé, een graveur te Parijs. U kunt die werkplaats nog vinden op de Rue René Boulanger nummer 70. Vraag is wel of die tl-balk er nog hangt, en of die er ooit gehangen heeft.

vrijdag 17 december 2010

Jan Blokker

In de documentaire over Jan Blokker kwam een familie Kalman voor, een Duits-Joodse familie die vanuit Duitsland hier naartoe was gekomen en hier onderdak had gevonden. In ’42 of ’43 verdween die familie, zonder opgave van redenen. Ja, omdat er kennisgeving was geweest in de krant. Jan was toen 15 of 16 en wist toen: die komen niet meer terug. ‘Dat wist je.’
Er woonde toen ook naast de Blokkers een soort familie Brinkman, NSB’ers. Hij noemde de naam van die familie niet, terecht, want gottogot.
Blokker noemde ook het vrolijke koninklijke tafereel van 1956, toen de koningin bijna had moeten aftreden. Alle redacteuren van de belangrijkste kranten kwamen bij meneer Drees op audiëntie, en die zei: publiceert u daarover geen woord! En ze publiceerden geen woord. Hoewel iedere snuggere Nederlander even over de grens had kunnen kijken, en Der Spiegel had kunnen lezen.
Wat Jan Blokker niet vertelde, over dit onderwerp, was dit. Het kan vijf jaar later zijn geweest, of tien jaar later, of vijftien jaar later – nog steeds had geen krant een letter gepubliceerd over dat onderwerp. Hoe is dat in ’s hemelsnaam mogelijk geweest?
Zijn bemoeienis met de VPRO Televisie lijkt me niet te groot te zijn geweest: die invloed kwam van Wim T. Schippers. Klaar, af, done.
Zijn grote invloed heeft Jan Blokker gehad met zijn stukjes, in de Volkskrant (met zijn sublieme gekanker tegen de linksigheid van de Marcel van Dammen en de verdere sociologen) en later in zijn NRC.
Wie zich nog één citaat herinnert van Jan Blokker, wordt hierbij uitgenodigd. Ik weet er niet één meer.

woensdag 15 december 2010

Leraar Nederlands

Ik zit hier nu, alleen, mijn zonden te overdenken. Het zijn er nogal wat, mea culpa. Mijn grootste zonde is deze. Toen ik een jaar of achttien was, wou ik leraar Nederlands worden. Ik had toen een vriend, S.V., die inderdaad leraar Nederlands is geworden. Ik weet niet hoe het hem vergaan is.
Hij studeerde aan de Universiteit van Amsterdam en ik las de lijst van boeken die zo’n student toen moest lezen. Die boeken had ik bijna allemaal al gelezen, alleen de Vestdijkjes kende ik niet, omdat ik Vestdijk voor een waardeloos schrijver hield.
Ik besloot toen maar niet voor een leraarschap te zullen ijveren: als je daarvoor zó weinig hoefde te presteren, kon het niet een behoorlijke betrekking zijn.
Ik heb daar altijd spijt van gehad. Ik wil natuurlijk niet beweren dat mijn lessen de onder mij vallende jeugd steeds zeer goed zouden hebben gedaan (ik zou spel- en taalfouten en grammaticale onregelmatigheden gewoon hebben laten passeren, want ‘we doen hier geen wiskunde’), maar wel zou ik één, twee of drie kinderen iets kunnen hebben bijgebracht over het schrijverschap. De belangrijkste les zou geweest zijn: je bent nooit eenzaam als je schrijft.

maandag 13 december 2010

Correspondentie (9)

Dag Max,
Met die zedenzaak in de Watergraafsmeer zal het uiteindelijk ook wel weer loslopen: dat Eberhard voorop loopt, lijkt mij bijna een bewijs dat er nagenoeg niets aan de hand is. Als er werkelijk iets aan de hand zou zijn, dan zouden de politie en het Openbaar Ministerie er over gaan, niet een slecht gecoiffeerd burgervader. Maar je weet het niet tegenwoordig, dat geef ik toe. Er zal wel weer geweldig vlot overleg zijn gevoerd binnen de driehoek. Ik onthoud me maar van elk commentaar, totdat die man voor de rechter is geweest.
Ik heb net een Molovichje gelezen in Umberto Eco’s Op reis met een zalm. Dat boekje begint met een hoofdstuk Hoe speel je voor Indiaan en dat stukje bevat bijvoorbeeld deze prachtige zin: Ren in het geval van een aanval op het Indianendorp ten prooi aan verwarring je tent uit en hol allemaal een andere kant op, waarbij je tracht de wapens te grijpen die van tevoren op moeilijk bereikbare plaatsen zijn neergelegd. Er staan ook adviezen in zoals: ga goed zichtbaar op een hoge rotspunt staan, zodat je, als je getroffen wordt, naar voren valt en te pletter slaat op lager gelegen rotspartijen.
Sommige parodieën zijn zo goed dat je de originele situatie waar die parodie naar verwijst, niet eens hoeft te kennen.
We liepen samen – nu beschrijf ik een droom die ik vorige week had. Erg betrouwbaar is mijn beschrijving niet, maar goed – we liepen samen door de mooiste gedeelten van Amsterdam.
- Kijk Max, de Martinitoren!
- De Martinitoren is in Groningen, Ben.
- Jawel, maar hij lijkt er op.
- Maar nu serieus. Waarom bevinden wij ons te Amsterdam?
- Omdat de tulpen daar vandaan komen?
- Ook. Maar vooral omdat wij tweeën eens een ernstig gesprek met elkaar moeten voeren.
- Hemel!
- Als ahum hoofdredacteur van het Wereldtijdschrift Nurks ben ik de mening toegedaan dat wij ons op een meer encyclopedisch terrein zullen moeten begeven. Daar zul je het, geheel democratisch, mee eens zijn.
- Dus dan moet ik stoppen met mijn Dirkswoud-dingetjes?
- Dat niet direct, want zo zijn we nu ook weer niet, maar ik wou jou de opdracht geven tot het verzamelen, bijeenbrengen, noteren en publiceren...
- Moment, ik schrijf het even op... noteren en publiceren. Ja?
- Van een Encyclopedie van de Heavy Metal Muziek.
- ... Metal Muziek. Juist ja! Maar daar weet ik niets van af!
- Dat mag geen belemmering zijn. Denk erom, Ben: je zit bij Nurks, en dat schept ook zekere verplichtingen.
Tot ziens, Max.

woensdag 8 december 2010

Heden ik, morgen gij

Op 14 november j.l. mailde hoofdredacteur Max J. Molovich van het Wereldtijdschrift Nurks aan zijn ondergeschikten: ‘In januari willen wij graag beginnen met de verkiezing van De Nationale Zondebok. De Nationale Zondebok neemt een jaar lang de schuld op zich van alles’ (zie voor de complete tekst WikiLeaks document nr. 00689-4732wn518).
Een verkiezing zal niet nodig zijn: ik ben volledig bereid te dienen als De Nationale Zondebok 2011. Wat personalia.
Naam: Frans (Franciscus Gemedius Maria) van der Velde.
Geboren: 13 april 1971 te Hummelo (Gld.). Nu domiciliërend te Limmen (N.H.)
Opleidingen: 4 jaar HAVO (niet afgemaakt); cursus Praktijkboekhouden (evenmin afgemaakt); cursus Werken Met Je Hart (daarop werd ik opmerkzaam gemaakt door de uitkeringsinstantie van de gemeente Montfoort (U.), ik ben er welgeteld één keer verschenen).
Getrouwd, kinderen: neen.
Welke masochist wil er nu, zult u zich afvragen, Nurks’ Nationale Zondebok van het jaar worden? Welke lulhannes biedt zich nu aan voor die post? De weinigen die mij kennen, die iets afweten van mijn levenswandel, zullen beamen dat het de beste stap is die genomen kan worden.
Het begon allemaal te Hummelo, aan de Keppelseweg. De datum was: 24 november 1979. Ik was acht jaar oud, een klein mager jochie. In die tijd werden 52 Amerikanen gegijzeld door de ayatollahs van Iran. Dat hoorde ik van meester Griefman op school, ik zag het ook op televisie. Ik besloot een daad te stellen, ik schreef een brief.
‘Aan de ayatollahs te Iran.
Geachte Heren!
Deze brief bereikt u vanuit het Gelderse Hummelo. Ik stel een gevangenenruil voor: u laat die 52 Amerikanen los, terwijl u mij vastzet. Wellicht zijn er nog meer vriendjes uit Hummelo, die ook mee willen doen.
Wees gegroet, Frans van der Velde (8 jr.).’
Och, en dat ging nog verder met de dood van CDA-staatssecretaris Van Son in 1981 en de direct daarna volgende ontploffing van de Challenger, in Amerika. God! Ik bedoel: ik! Ik was er wel zeker van dat ikzelf niets met de oorzaak van deze rampen te maken had, maar toch...?
Een mens bestaat niet alleen. Dus je kunt je niet als vanzelf lopen te verontschuldigen voor deze of gene ramp. Dat is geen masochisme, dat heet: verantwoordelijkheidsgevoel.
En het is dan ook vanuit dat gevoel dat ik u vraag (nee, smeek): benoem mij, Frans van der Velde, tot uw Nationale Zondebok van het jaar 2011. Tenzij u andere kandidaten hebt gevonden, wat mij onwaarschijnlijk lijkt.

zaterdag 4 december 2010

Een scherpzinnig betoog

‘Zij willen een scherpzinnig betoog en zij laten zich niet beetnemen,’ zei Alfons de Ridder ongeveer, te Rotterdam, in de jaren dertig of vijftig, toen hij daar een voordracht moest houden. Daarop zei Karel van het Reve in de jaren tachtig: de mensen willen zich juist laten beetnemen, Alfons! Had dat toch wat handiger gedaan, dan was je een veel groter schrijver geweest dan die eenvoudige Willem Elsschot.
Ik ben het met Karel van het Reve eens: Elsschot is na Multatuli de beste schrijver in het Nederlands. Hij zal zo lang gelezen worden als de Nederlandse taal zal blijven bestaan. We kunnen nu trouwens wel aannemen dat Karel van het Reve eenzelfde rol zal blijven vervullen. Hij is ook één van de zeldzame schrijvers bij wie je voelt alsof je een voetzoeker afsteekt, als je sommige zinnen van hem leest.
Ik wil een andere schrijver noemen: Ruth Rendell. Crime writer, dus dat kan niets zijn, zult u misschien zeggen. Rendell heeft in 1976 een boek gepubliceerd dat A demon in my view heette en dat in het Nederlands, om een of andere reden, heet: De bezeten minnaar. In dat boek zitten allerlei toevalligheden, zoals in alle crime novels, dus dat boek geeft niet een goed portret van een seriemoordenaar (zo dat ooit al zou kunnen), noch een beschrijving van de werkelijkheid. Maar welke lezer zit ook te wachten op de werkelijkheid, hij kan naar buiten kijken.
Zo’n toevalligheid is bijvoorbeeld dat die seriemoordenaar (die overigens gestopt was met dat seriemoorden: hij had een etalagepop in een kelder...) Arthur Johnson heet, en dat hij in contact komt met een Anthony Johnson, een student. Had die Clarence C. Clarke geheten, dan had die hele roman niet bestaan.
Maar ik heb dat boek toch met veel plezier gelezen, ondanks die toevalligheden. Het slothoofdstuk bijvoorbeeld had ik niet zien aankomen. Zeer goed geschreven dus.
Dit was een stukje om enig tegenwicht te bieden aan al die Tirza-liefhebbers (‘Wat is een tirza dan?’ vroeg ik me af), die van literatuur verder geen verstand hebben.

vrijdag 3 december 2010

Van hier tot Peking

Premier Rutte – ik ben steeds geneigd te zeggen: premier Rutje – zegt nu ook al dat WikiLeaks enorme schade aanricht. Hij kwantificeert die schade niet, hij zegt ook niet wáár die schade dan zou zijn aangericht. Van hier tot Peking gelooft niemand hem dan ook.
Als Rutje vindt dat er enorme schade wordt aangericht, zou hij de mensen van WikiLeaks.nl en van PowNed moeten opsporen en aanhouden. Niet dat dat veel zou uithalen trouwens, want desnoods zou ikzelf (of iedere andere Nederlander die het hart op de goede plaats heeft zitten) een mirror starten voor WikiLeaks.
Dit is nog maar de eerste slag tussen de officiële wereld en de internetwereld. De internetwereld zal winnen.

vrijdag 26 november 2010

Embryo Pers Bureau

Kees van Klaveren heeft het EPB opgericht, met deze bedoeling: ‘Om de mensen, reeds vóórdat ze gebeuren, te waarschuwen voor de grote gevaren van de maatschappij. U moet niet denken aan de diverse kinderpersbureaux – het geweldige optreden van het orkest rond minuut 2:20 is opmerkelijk – of aan de kleuter- of peuterpersbureaux. waar we ook mee om de oren geslagen worden. Nee. Het nieuws voorvoelen, dat is onze taak.’
Noemt u eens een voorbeeld, meneer Van Klaveren.
‘Een voorbeeld zou kunnen zijn: de totale verrotting van rechts in de politiek.’
Hoe bedoelt u dat?
‘Dat brengen wij als nieuwsfeit op de EPB. Je ziet er nu al duidelijk de contouren van. Het CDA is gehalveerd, nietwaar. Die stemmen zijn gegaan naar een lefgozertje van rechts. Hoe lang kan dat duren? Met al die halve criminelen? Wij van het EPB denken: een half jaar. Maximaal. Dan komen er weer nieuwe verkiezingen, en dan wordt de status quo hersteld, en dan krijgen we een VVD-PvdA regering.’
Interessante prognose! Wat verder nog?
‘Wat voor de vrucht interessant is, is te horen: hoe veilig is de aarde? EN DAT WETEN WIJ NOG NIET. Daar doen wij talloze onderzoeken naar, geloof me. Daar doen we breed onderzoek naar, van het EPB. Zeker is in elk geval dat je niet geboren wilt worden in de Gobi woestijn.’
Waarom niet?
‘Daar sterven zelfs de kamelen, dus dat wil je niet hebben.’
Nee...
‘Dus je kunt beter ter wereld komen in dit deel van de wereld, thuis of in een ziekenhuis (hoewel daar veel meer mensen sterven). Dus ik doe een oproep aan alle embryo’s: kondig je komst tijdig aan! Wacht niet met de weeën, spring er direct uit, zou ik willen zeggen. SPRING ERUIT, en je krijgt gelijk een naam, enzovoorts. Het is een kwestie van FLOEP, en daar ben je: je was een embryo, maar nu ben je een kind.’
Volgens het EPB.
‘Ja. Daarna geven we het kind over aan de nieuwsgaring van de verschillende Peuter Pers Bureaux. Die wel eens wat links laten liggen, maar goed.’

Panda’s

Ik had een paar maanden geleden een stukje over tijgers. Daar hebben al meer dan 10.000 mensen naar gekeken. Ik uit hier mijn dankbaarheid. Dank u. Het was een slecht stukje, maar dat weet je pas later.
Het had wel wat uitgebreider kunnen zijn, vind ik nu. Ik vind die hele ophef over bloggers die hun toevlucht zouden zoeken in Twitter dan ook onzin. Op Twitter maken ze reclame voor hun blogs. Ik maak reclame voor mijn blogs op Facebook, en als u zich wilt abonneren, dan kan dat: u RSS’t zich gewoon op mijn blogs en oké.
Panda’s.
Met de Brinkmannetjes gaat het niet zo goed. Ze hebben allebei vreemde voornamen: Elco en Hero. Daar kunnen ze natuurlijk zelf niets aan doen, dat is een kwestie van hmm ouderschapsparticipatie. Hero, dat kleine boefje van de PVV, blijkt dit jaar al acht verkeersovertredingen te hebben begaan, zoals hij ruiterlijk erkende, en in 2001 bleek hij (toen was hij nog van de Hermandad) enzovoorts. Hij doet nu justitie, dus: succes, Hero!
Elco. Nog zo’n dommerd. Heeft u hem ooit een auto zien besturen? Of een trein zien instappen? Als u daar een foto van heeft, graag! Dan publiceer ik hem, met uitvoerige excuses, dat spreekt vanzelf.
Over de panda’s een volgende keer, misschien.

donderdag 25 november 2010

De Sint

In tegenstelling tot wat sommigen beweerd hebben, heb ik nog nooit, nimmer, seksueel contact gehad, noch gezocht, met een van mijn Pieten. Zeker in deze moderne maatschappij moet men geen seksueel contact zoeken met zijn ondergeschikten, dat weet meneer Lucassen ook wel. Kortom: heb ik geneukt met één van mijn Pieten? Het antwoord is: neen. Heb ik hem over de haren gewreven: ja. Niet met de blote hand – dat zou ook onverantwoord zijn geweest, als bisschop – maar ik heb hem (ter aanmoediging) even over het hoofd gestreken. Ik zou wel eens willen weten waar die beschuldigingen vandaan komen, want van enig seksueel contact tussen enige Piet en mij is nooit sprake geweest, op geen enkel schip, laat staan op de Spanje.
Als daar ook maar iets van waar was, zou ik beginnen te denken: ‘Houston, we have a problem!’ Maar er is natuurlijk niets van waar.
Wat wel waar kan zijn – hoewel ik slechts anecdotische bewijzen ervoor kan leveren – dat zijn de diverse problemen tussen de Pieten onderling. Ze zitten ook zo lang op elkaar, het is zo’n moeilijke reis door de Golf van Biskaje. Dan gaan er dingen mis. Ze moeten wuiven naar iedereen, en altijd een vrolijk smoel trekken, nietwaar. Dan gaat het in het vooronder wel eens tekeer.
Het schijnt – maar u hoort wel dat ik mijn twijfel hierover uitspreek, wat ook normaal is voor een bisschop die spreekt over zijn directe volgelingen – het schijnt dat het percentage homiopieten onder mijn Pieten nogal hoog is. Ja, ze zitten aan elkaar. Maar dat is ook bijna onvermijdbaar op zo een krappe boot als de Spanje.
U moet weten hoe ik mijn Pieten selecteer, te Madrid. Allereerst zeg ik: lach eens, Piet. Dan lacht hij zijn witte tanden bloot. Dan geef ik hem wat pepernoten, en ik zeg: strooi ze eens rond! Hoe gracieuzer, hoe beter. En tenslotte zeg ik: trek je Pietenbroek eens uit, want dan kan ik zien of je wel een echte Piet bent. Hoe je geschapen bent, nietwaar. Want aan een Piet met een pietje in zijn broek, daar hebben we ook niets aan. Zeg nu zelf.
En dan gaan we op reis naar Nederland, de kinderen wachten op ons. Elk jaar weer. Ondanks de problemen met diverse Pieten. We hebben vorig jaar bijvoorbeeld het probleem gehad met Motor Piet, die tégen het verkeer in reed op de snelweg Amersfoort-Utrecht, en die helaas is overleden. Ook waren er diverse incidenten, langs de weg, van Pieten die er innig knuffelend (en soms zelfs meer dan knuffelend) bij lagen, hun Pietenbroeken op hun knieën.
Ik keur dat allemaal niet goed, natuurlijk. Maar om daar nu het Sinterklaasfeest mee te besmeuren, dat gaat me veel te ver. Sinterklaas, Sinterklaas / Die is al der Pieten baas! / Sinterklaas, Sinterklaas / Na de Kerst komt steeds de Paas! En zo moet u het ook zien, heren verslaggevers. Geen commentaar verder.

woensdag 24 november 2010

Ik ben dus op zoek gegaan

... En zo ging ik naar de Achterdam in Alkmaar. Ik vroeg verschillende vrouwtjes daar: noem mij iemand van 70 jaar of ouder die nog bij jullie komt, en die graag bij jullie komt. Dat leverde enkele gefronste wenkbrauwen op. ‘Kees den Ouden?’ zei Marga. ‘Die is bijna 65, maar die heeft wel wat voortstuwing nodig.’
‘Nee!’ zei de hoogblonde Merit, ‘Jan de Waal! Die is 74 en die krijgt hem nog best omhoog, hoor!’
En wat voor soort conversatie hadden jullie dan?
‘Tja, gewoon. Doe je broek omlaag, niet? Schiet een beetje op! Dat was het wel. Voor vijftig pietermannen kun je niet teveel conversatie hebben, tenslotte. Dan kwam hij wel, en vooruit!’
Het adres van Jan de Waal was gemakkelijk te achterhalen.
- Wij zoeken een premier, meneer De Waal.
- Dat kan ik me voorstellen! Dat Haagse zootje dat er nu zit, is niks waard.
- Wij dachten aan u, meneer De Waal.
- Aha!
- Wij dachten aan een vitale zeventiger die de mensen betoveren kan.
- Ik?
- Ja, u.
- Waarmee kan ik dan...?
- Met uw gestel, meneer De Waal. Zeventig ruim, maar nog steeds een doppie maken.
- O ja, een doppie, eens per week, daar maak ik tijd voor.
- En dat willen wij introduceren, ziet u, in de Nederlandse politiek.
- Oja.
- Jawel, meneer De Waal. U heeft nog een mooie kop met haar, maar het grijze schilderen we wit! En uw tanden maken we recht. En ook uw gezicht, daar zorgen we voor, uw ogen, dat die niet teveel gaan zakken.
- Oja. Dat ik geen kop krijg zoals die jongens van de Rolling Stones.
- Precies! Noem nu eens iets van uw politieke opvattingen.
- Ik vind over het algemeen die buitenlanders, die vind ik... te donker.
- En de homoseksuelen, meneer De Waal?
- Die jongens moeten natuurlijk niet gaan klagen, vind ik. Ze hebben hier de vrijheid. Dus.
- U bent aangenomen, meneer De Waal, voor de provinciale verkiezingen van maart!

maandag 22 november 2010

Een einde aan het geschreeuw

Ik begin dit te schrijven op maandagavond 22 november 2010, te 20:36 uur. Vanavond is er nog wat cultuurgeschreeuw op de Nederlandse tv, meen ik. Ik kijk er niet naar, want ik heb andere dingen te doen, maar natuurlijk is Freek de Jonge van de partij, en ook Ruth Jacott en het Metropole Orkest zullen niet ontbreken, om blijk te geven van de rijkdom van onze beschaving.
Afgelopen zaterdagmiddag was er een bijeenkomst op het Amsterdamse Leidseplein, waar als spreker ook een fris gezicht zoals Frits Bolkesteijn was uitgenodigd. ‘Er moet niet minder geld naar kunst en cultuur,’ zei hij (donderend applaus), ‘er moet zelfs méér geld naar kunst en cultuur (idem), en dat wil ik financieren met geld uit ontwikkelingshulp!’ (Algemeen boegeroep en gefluit.) Want dat moet je daar natuurlijk niet uit financieren, o nee, dat moet je bijvoorbeeld uit de afschaffing van de aankoop van de JSF financieren of uit het niet aanleggen van deze of gene weg.
Na dat algemene boegeroep en gefluit wist ik zeker: ik hoor niet bij de culturele elite. Ik mag dan misschien wel houden van Nabokov, Perec, T.C. Boyle, Tsjechov, Toergenjev, Gerrit Krol, Dufay, Ockeghem, Tallis, Agricola, Tomkins en Byrd, maar ik hoor niet bij de rusteloze protesteerders. (Ik ben het ongeveer ook wel eens met wat Wouter van den Berg schreef over dat schreeuwen.)
Het eerste wat dit rare kabinetje besloot was: geen verder geld meer steken in een Nationaal Historisch Museum. U weet nog wel: dat zou in Arnhem komen. Een paar dagen later had de directie van dat museum een deal gesloten met de Zuiderkerk te Amsterdam. En zo moet het, kunst- en cultuurliefhebbers.
En lukt het niet via de officiële paden? Dan  gaat u ondergronds. Niet zeiken, maar doen. Zoals ze in Rotterdam zeggen: geen woorden, maar daden.

zaterdag 20 november 2010

Francis Lathom

Ik ben de laatste tijd wat depressief geweest en ik heb er anafranil tegen geslikt en dat slik ik er natuurlijk nog steeds tegen (ik sta ook pas tegen tweeën op, ’s middags, dus dan weet u het wel: je dag is al verpest voordat je eraan begonnen bent).
Maar ik zie eindelijk tekenen van herstel. Ik herinner me weer een melodie die van William Byrd was, en die ik al vijftien jaar lang probeer te vinden. Ik hoop ooit nog eens dat werk te ontdekken.
Maar vooral: een jaar of twintig geleden las ik in de notities van Kingsley Amis iets over een documentair werkje van Francis Lotham (1777-1832, hij is bij sommigen bekend om zijn Gothic verhaal The water spectre).
Ik heb er eigenlijk nooit naar gezocht, en dat ga ik nu ook niet doen. Ik ga niet allerlei sites aflopen enzovoorts. Het moet me in de schoot vallen, zogezegd.
Ik vraag me af of meer mensen zulke wensen hebben. Niet: m’n handen nog eens kunnen wassen in  diamanten, want dat is totaal irrationeel. Maar wensen zoals ik heb: een muziekstuk of een boek nog willen lezen, voordat je sterft. Een redelijke wens, die waarschijnlijk onhaalbaar zal blijken te zijn, maar die toch misschien... Het moet ook een wens zijn, waarvoor je niets doet. Het moet je dus, zoals ik al zei, in de schoot geworpen worden.

vrijdag 19 november 2010

Hoe het was

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans. Wat was nou het begin?
- Van onze relatie? Ik denk die vierstemmige mis van William Byrd.
- O ja! Wat een heerlijke muziek!
- Ik heb hem ook nog opgezet op je laatste avond, weet je nog?
- Dat weet ik niet meer, toen was ik al te ver heen, denk ik.
- Ja, misschien wel. Ik zette ook dat ontzettend droevige stuk van Tomkins op. Een mooie uitvoering, maar mijn zus Marja zei toen: zet het maar af.
- Ja, daar had ze wel gelijk in: doodgaan moet je toch vooral zelf doen. Zonder muziek van anderen.
- We hebben wel ontzettend plezier met elkaar gehad, niet?
- Ja. Mijn laatste paar jaren waren, afgezien van die borstkanker en die slokdarmkanker, de plezierigste van mijn leven. Vanaf de eerste keer, dat je me zei: ‘Misschien wordt het tijd dat dat oerwoud eens wordt geschoren?’ En toen zei ik: ‘Scheer maar.’ En toen geleidde je me terug naar je slaapkamer, met zo’n beweging van ‘wacht maar, lief’. Je ging naar je woonkamer, je haalde je scheerapparaat erbij en je zei: ‘Welnu!’
- O, ik dacht dat ik zei: ‘Een Braziliaans streepje, mevrouw?’
- Welnee, joh. Dat heb je er vast achteraf bij verzonnen!
- Verdomd? Maar wat ons heeft samengebracht, vier jaar eerder, dat was de liefde voor de muziek.
- Ja. Tallis, Dufay, Byrd.
- Maar daarvoor waren het Bach, Zelenka enzovoorts.
- Ja, dat je me Glenn Gould hebt laten horen, was ook fantastisch. Fantastisch! Er zijn geen uitvoeringen van bijvoorbeeld die vierstemmige mis van Byrd voor piano, geloof ik?
- Nee, die zijn er niet.
- Godverdomme. Dat zou zo mooi zijn geweest om die in te studeren.
- Je speelde twee weken voor je overlijden nog op je gamba viool, weet je nog? Toen ging je zitten, je stemde het ding nog een minuut of vijf, en je zei: ‘Nu komt er een middeleeuws stukje!’
- Ja, maar ik had er ook geen tien jaar meer op gespeeld, dus dat stemmen duurde even.
- En toen speelde je een stukje van die Franse troubadour, hoe heet ie, zo treurig. Zo mooi.
- Ja, je vroeg nog, bijna in tranen, of de mineurakkoorden alsjeblieft in majeur konden worden  overgezet.
- Ja, en je zei: ‘Dat is helaas muziekvervalsing.’
- En later ben ik doodgegaan, lieverd. Dit soort herinneringen moet je bewaren.

donderdag 18 november 2010

Taalgebruik

Ik werd laatst uitgemaakt voor ‘ouwe commie’. Dat betekent, kinderen: oude communist. U weet wel, liefhebber van Stalin of Breznjev. Wie dat waren, kunt u opzoeken.
Los van het feit of de aantijging waar was (en natuurlijk klopt er geen iota van), blijft de vraag: kan men zomaar iemand van zoiets beschuldigen?
Als dat namelijk kan, volgens bijvoorbeeld de wet van de vrije meningsuiting, dan zou ik degene die mij zo aanvalt kunnen beschuldigen van, bijvoorbeeld, het bijl-incident met dodelijke afloop te Warkum. Ik weet niet waar Warkum ligt, en of er ooit iemand met een bijl heeft lopen zwaaien, laat staan met dodelijke afloop, maar u begrijpt me nu wel.
Er zijn grenzen aan de vrije meningsuiting. Grenzen van beschaving.

woensdag 17 november 2010

Het verdriet van Nederland

- Daar zitten we dan.
- Daar zitten we inderdaad. Waarom zitten we hier?
- Nou, kijk. Ik wil niet het risico lopen om met een bijl of een emmer water of een spikeschoen lastig gevallen te worden. Ik wil ook niet dat er iemand door mijn brievenbus staat te pissen. Daarom zitten we hier, op deze anonieme plaats.
- Dat begrijp ik. En waarover wou je het hebben?
- Ik wou het hebben over een nieuwe politieke partij, Net Rechts. Want zoals het nu is, gaat het helemaal de verkeerde kant op.
- Je bedoelt, met die proeftuin van Geertje.
- Ja. Die verzamelt een stelletje criminelen en halve criminelen in zijn fractie. Hollandse kutjochies, zal ik ze maar noemen. Nou ja, Geert krijgt het nog wel op zijn bord, bij de volgende verkiezingen in maart. Wat hij had moeten doen, was natuurlijk: al die acht klootzakjes uit de fractie smijten, dan berouw tonen en opnieuw beginnen. Maar dat doet hij niet.
- Het schijnt belangrijk te zijn om één front, één falange, te blijven vormen.
- Ja. Maar laat het maar aan Geert over: dat PVV-zootje ongeregeld implodeert vanzelf wel. Daar hoeven ze geen kamerdebatten aan te wijden. Zo’n Hero Brinkman bijvoorbeeld, dat lijkt me een gaaf voorbeeld van een man die overal ruzie gaat zitten zoeken. Geef hem een borrel en hij heeft ruzie met Lucassen, met Sharpe, met Kraus of hoe heet die man ook.
- Die man met dat vieze haar.
- Ja. Met z’n dierenpolitie. Bah, wat een afzichtelijke vent.
- En wat wou je nu doen met dat Nette Rechts?
- Eerst en vóór alles: een betrouwbare partij-organisatie opzetten. Jij kent de mensen in de wereld van de bouw en de wegenbouw. Dat zijn nette mensen, over het algemeen, die daar tijd in kunnen steken. Zoek in die kringen ook eens naar een fatsoenlijke man die onze lijsttrekker zou kunnen worden. Stuur hem naar mij toe, dan praat ik met hem. Zeg maar, het type Elco Brinkman. Het type dat wel verzoenende taal kan uitkramen, maar die pal staat voor...
- Ik weet wat voor type je bedoelt.
- Mooi. Het moet een type zijn dat de VVD, het CDA en de PVV opvreet, eenvoudig door zijn netheid.
- Ik zal eens rondkijken.
- Hoor jij wat?
- Nee.
- Ik dacht dat ik iets hoorde. Dáár! Ze zitten aan de deur te rammelen! Kijk eens door het raampje!
- Goed. Ik zie wat volk dat staat te schreeuwen, even horen. Ze schreeuwen: ‘Geert bezeerd!’ Ze hebben rieken en harken bij zich, en ze lijken vrij kwaad.
- Zeg ze maar: ‘Hoepel op! Jullie maakt onze kinderen nog wakker!’
- Oké. HoepSNOK! KindeKABAUW! WakDOING!
(U ziet wel: de oprichting van Net Rechts is niet geheel zonder problemen verlopen. Maar wij staan nog steeds recht overeind. ’k Heb u lief, mijn Nederland, ’k heb u lief, mijn Nederland!)

Het regeringsstandpunt

Het kriebelt, natuurlijk. Wat denkt u? Natuurlijk kriebelt het. Ik was vanochtend nog op de straat, en iemand vroeg mij: kriebelt het niet bij je? Ik vroeg: wát moet er bij mij kriebelen?
Als MINISTER-PRESIDENT, schreeuwden sommige mensen. En daarop zei ik: ik ben úw minister-president, lieve mensen! En zo is het ook, natuurlijk, ha ha ha.
Ik heb me nog teruggetrokken in het Torentje, en jawel, daar heb ik mij, vanwege de eenzaamheid, eenmaal afgetrokken, misschien tweemaal, daar doe ik geen uitspraken over. Maar laat het ons maar houden op die ene keer. Jawel!
Ha ha ha!
Om op het debat van gisteravond terug te komen: ze vroegen steeds of het niet kriebelde, en ik kon ze voortdurend voorhouden: nee, het kriebelt geensweegs. Nee  hoor! Of je nu gesteund wordt door 76 betrouwbare parlementariërs of door een paar notoire criminelen – als het regeringsbeleid maar door kan gaan. Ha ha ha!

dinsdag 16 november 2010

Stefana Quinzani (2 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans. Het is alweer een tijd geleden.
- Ja, ik ben de afgelopen weken bezig geweest aan twee verhalen. Eentje is er af, Handleiding heet dat.
- Dat heb ik gelezen.
- Ik zal maar niet vragen wat je ervan vindt.
- Nee.
- Maar ik ben voornamelijk bezig geweest, iets te vinden waardoor mijn zin om verder te leven toe zou nemen. Ik heb geen zin meer om verder te gaan zonder jou.
- Dat zal toch moeten, jongen. Je moet volhouden. Het is een tijdelijke inzinking, daar moet je gewoon overheen groeien.
- Als jij zegt dat het moet, dan moet het. Ik dacht, ik ga langere verhalen maken, langer dan die Dirkswoud-dingetjes. Dat heb ik vroeger ook wel gedaan, als ik eens in de put zat.
- Je bedoelt: afwijken van je normale patroon?
- Ja. Vroeger schreef ik vier vijf brieven per dag van elk een paar pagina’s A4. Als ik me slecht voelde, ging ik per dag één of twee lange brieven schrijven.
- Ik hoop wel dat die lange brieven toch leesbaar waren.
- Uiteraard waren ze dat, wat denk je wel?
- Oeps, sorry!
- Uw verontschuldigingen worden graag geaccepteerd. Ik  had gisteren een stukje geschreven over de PVV en Lucassen in Nurks, en daar stond iets in over ‘het rauwe NSDAP-karakter’ van Lucassen. Komt er een reactie op van ene Evert. Die man zegt: SDAP en NSDAP waren allebei socialistische partijen, ouwe commie. Ik heb maar teruggeschreven dat hij zijn geschiedenisboeken eens tevoorschijn moest halen.
- Ja, wat een lulpraat van die Evert! Wat voor heiligen heb je vandaag?
- Ik heb er maar één, de laatste wier feestdag valt op 2 januari: Stefana Quinzani. De eerste heilige die we tegenkomen, die de stigmata ‘ontving’, zoals de gelovigen het noemen. Er zullen nog meer van zulke heiligen komen.

zaterdag 13 november 2010

Handleiding

1. Zitvlees ontwikkelen
Het is van belang dat u zitvlees heeft. Daarzonder kan men het vergeten, ooit een goed verhaal te schrijven. Ontwikkel dus uw zitvlees, zorg dat u maanden achtereen rustig kunt blijven zitten. Ikzelf was een ADHD-achtig kind. Als mijn vriendjes voor het huis stonden en riepen: ‘Mevrouw, kan Ben buiten komen spelen?’, dan zei mijn moeder terug: ‘Ben is al aan het spelen ergens, buiten.’ Er volgde een zoektocht die bijvoorbeeld eindigde aan het Stet, de vaart die mijn geboortedorp doorkliefde. Daar zagen de jongens mij zitten tussen de rietpluimen aan de oever, bezig met een aardappelmesje en met wat een kikker was geweest. ‘Hij is weer aan het ontleden,’ zei een der jongens. ‘Ja!’ riep ik uit. ‘Kijk. Het is zeer interessant dat de kikker van zijn poten wordt ontdaan. Dat is dus mijn eerste taak: vier maal de poten er afsnijden. Want daar zit de grootste kracht van de kikker. Hij kan wegspringen, als je zijn poten er aan laat.’ ‘Heeft die kikker dan geen pijn?’ vroeg een van de jongens. ‘Nee hoor, kikkers hebben geen pijn. Nooit. Dat staat in alle boeken. Zelfs als ze door een reiger gepakt worden, gaan ze pijnloos dood. In die reiger. Dat staat allemaal in wetenschappelijke boeken.’ Ik ging nog even verder met de kikker: ik sneed zijn borstkas in tweeën, ik haalde zijn darmen uit zijn lichaam en tenslotte sneed ik hem de nek door. ‘Ziezo!’ zei ik, terwijl ik mijn handen en het mesje schoon waste in het Stetwater. ‘Wat zullen we nu eens gaan doen? Voetballen bij de bollenschuur van Valkering? Of zullen we naar het veldje achter de bank gaan?’ ‘Dat zit vol distels,’ zeiden de jongens. ‘Ja, maar daar word je hard van, hard als een Feijenoorder. Ik ben wel de eerste keep.’ Met een stukje hout veegde ik de resten van de kikker in het Stet, plechtig zeggende: ‘Als het onderzoek ten einde is, krijgen de baarzen een maaltje. Amen.’
‘De baars is ook een pijnloos dier,’ doceerde ik, terwijl we naar de Raiffeisenbank liepen, ‘dus die kan ik ook wel eens gaan vangen. Als je een baars gevangen hebt, moet je hem goed vasthouden, want een baars trilt. Dat is omdat hij niet tegen de lucht kan. Zo kunnen wij niet tegen het water, behalve als je goed kunt zwemmen. Als die baars eenmaal stil is, dus niet meer beweegt, snijd je zijn vinnen en zijn staart eraf. Vervolgens weet ik het niet precies, want een baars is natuurlijk geen landdier.’ 
Waterdier of landdier, zitvlees is onontbeerlijk voor het schrijven van een verhaal. Zonder zitvlees schrijft een mens niet.


2. Ellebogen omzwachtelen
Men moet weten dat de ellebogen het zwakste deel van het menselijk gestel zijn. Daar kan men niet op trainen, zoals bij het zitvlees, dus die moet men ontzien. Zo gauw er roofjes op komen: omzwachtel de elleboog, of doe er Hansaplast Aqua Protect pleisters op (dat doe ikzelf, zodra ik aan het schrijven begin, ik doe er gewoon die pleisters op, kruiselings. En dan twéémaal). Dubbelop dus, want ik weet dat mijn ellebogen niks waard zijn. Toen ik veertien jaar was, in 1967, was The Cream een beroemde band. De Rolling Stones waren dat ook, met Paint it black, maar daar hield ik niet van. Paint it red zou beter zijn geweest, en daar heb ik ze nog een brief over geschreven, maar daar hebben de heren Jagger en Richards nooit op geantwoord. Ze waren teveel bezig met de verdovende drugs, vermoed ik. Verzakte gezichten, allebei, tegenwoordig. Maar in die tijd telde het als je iets wist van bijvoorbeeld Eric Clapton. Ik wist, zeg maar, dat Eric Clapton óók aan de heroïne zat, toen. Ik heb nog wel geprobeerd aan heroïne te komen, maar daarvoor moest je naar Amsterdam, dus dat is niet gelukt. Onopgeloste brandstichtingen, dat was meer mijn terrein. Toen ik acht was, stal ik een doosje Molens lucifers uit de keuken van mijn moeder (de molen De Kat van Uitgeest stond op dat doosje, die molen is in het begin van de jaren zeventig nog afgefikt, maar daar had ik niets mee te maken). Vlakbij De Kat vond ik nog een luchtafweergranaat uit de Tweede Wereldoorlog, die ik heb begraven – waar?, ja, dat zouden ze wel eens willen weten! Ik zeg er niets meer over, want dat is de macht die ik nog heb.
Het begon eenvoudig met een vuurtje stoken achter de bank. Paar kranten, aangestoken, en hupsakee. Wat doe je, als tienjarige, nietwaar? Later werd het interessanter, want ik maakte dingen die ik bomb blasters noemde, en die ik nog verfijnde zodat ze door een brievenbus naar binnen gegooid konden worden. Daar is helaas, helaas, de familie Admiraal, van Elektriciteitsbedrijf Admiraal, het slachtoffer van geworden. En de familie Mol, bij een volgende ‘aanslag’. Zo werd het in de kranten toen genoemd. De familie Mol bewoonde een boerderij, aan de rand van mijn geboortedorp, en het gaf een feestelijke fik. Belangrijk is wel: vertoon je pas tegelijk met het aanstormende publiek, geen seconde eerder! Onderhoud je met het publiek door te vragen: ‘Wat is daar aan de hand?’ ‘Die boerderij staat in de fik!’ ‘Tjeezus!’ Men moet niet alleen tijdens de daad, maar ook erna behoedzaam zijn. Ellebogen omzwachtelen, zeg ik, ook als u nog geen roofjes heeft. Weest voorzichtig, want het gaat om uw eigen lichaamsdelen.


3. De meisjes
Cees Aarts (veroordeeld tot 24 jaar wegens een dubbele moord, die hij helemaal niet heeft gepleegd, hij was slechts toeschouwer, vandaar dat zijn DNA overal aanwezig was) zei me eens: ‘In onze branche kunnen wij de meisjes missen als kiespijn.’ ‘Waarom?’ vroeg ik hem. ‘Ach, ze lopen alleen maar in de weg.’ Ik zat in een wat andere branche dan Cees (straks meer over wat er zoal in mijn branche te doen was), en ik trouwde toen ik negentien was met Linda Vermeer uit een naburige gemeente. De Vermeertjes waren goed, trouw en goedgelovig en dat was Linda ook. Het werd een gelukkig huwelijk. We zijn nog steeds getrouwd, ze komt hier één keer per maand op bezoek. Mij liep ze nooit in de weg. We gingen wonen in Alkmaar, in een zijstraatje van de Achterdam, waar ik ook gelijk werk vond. Officieel werkte ik in een kroeg, maar iedereen wist wel beter: ik ging de meisjes af, die op de Achterdam werkten. Ik was zo’n nette jongeman, nietwaar, zo iemand hadden ze net nodig. Maar ik ging ook naar het Schermereiland, aan de oostkant van Alkmaar, of naar de binnenstad, als daar eens een grietje ging werken. Daar stopte ze dan wel mee. ‘Als je er niet onmiddellijk mee stopt,’ zei ik, ‘dan kom ik morgen terug om je gezicht aan flarden te schieten.’ Ja, het waren harde tijden, de jaren zeventig. Ik heb ook twee van die dames nogal toegetakeld, ja. Die wilden niet luisteren, eigen schuld. Ik had ze gewaarschuwd: vertrek nou minstens 10 kilometer en ga daar voor hoer lopen, maar niet in Alkmaar. Alkmaar is van ons.
Voor de schrijversbusiness is het geen bezwaar, de meisjes. Ik heb zelf tenminste nooit enig nadeel ondervonden van een affaire. Je houdt die grappenmakerij natuurlijk wel onder ons. Maar in de latere jaren, ja, groeide je groter. Je had je eigen hoertjes enzovoorts, en die probeerde je natuurlijk te postuleren. Er kwam hier en daar wat van die graaicultuur voorbij, met heroïne en zo. Dat pikte je dan ook mee. Dat gaf wat geweld en wat gedoe met schietincidenten en zo. Maar waar het Openbaar Ministerie me toen op heeft gepakt, dat is toch wel het raarste dat ik ooit gehoord heb. Luister! Zij! Beschuldigen! Mij!!! Van het aanranden van diverse dames! Dat kan nog. Maar achtereenvolgens zou ik die dames hebben vermoord! Laten we toch, het moet niet, dat is toch grenzeloos, en daar krijg je nog twintig jaar cel voor, plus tbs!!!
Enfin. Ik zit nu bij Venray, in De Oude Wissel, dat is een tbs-kliniek. Daar zit ik al een jaar of tien. Eén keer per maand komt Linda langs, met een bloemetje (en voor een lekker doppie). Het huwelijksverkeer, zoals ze dat noemen. Die andere zes wijven, weg ermee, zeg ik. Een strik erom. Hoewel. Die Ellen Katoesja, of hoe ze ook heette, dat was wel een heet wijf! Maar voor de schrijverij is het verwoestend, zulke gedachten.

maandag 1 november 2010

Adelhard van Corbie (2 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans, waar zit je nu aan te denken?
- Aan een paar dingen. Aan mijn interview met CvdP. Zij vindt allerlei dingen bijvoorbeeld fascinerend, bijvoorbeeld hoe de mensen lopen, praten, voorbijgaan etc. Dat vind ik doodgewoon, hoogstens is het evolutionair fascinerend. Dus ik denk dat ik haar gewoon moet laten zeggen wat ze zeggen wil, en later leg ik haar dan allerlei mooie zinnen en zinsdelen in de mond. Want de mensen moeten zo’n interview natuurlijk uitlezen. Dat is de minste eis.
- En waar zit je  nog meer aan te denken?
- Aan de dooien. Ze gaan als ratten, de gebroeders Van het Reve zijn al dood, W.F. Hermans, Jan Wolkers, Rudy Kousbroek, en nu ook Harry Mulisch. Over van die generatie zijn nog Hella Haasse, Hugo Brandt Corstius en Gerrit Krol. Dan heb je het wel gehad.
- Ik dacht dat je nooit zo van Mulisch’ werk hield?
- Nee, ik houd er ook niet erg van. Behalve van zijn korte verhalen en van De zaak 40/61. Ik herinner me een verhaal van hem over een ouder echtpaar in een Volkswagen, die bij de grens aankomen. Ze mogen de Nederlandse grens over, maar ze mogen de buitenlandse grenspalen niet voorbij. Zo zitten ze in een niemandsland. Wat ze daar verder doen, weet ik niet meer. En Sergeant Massuro natuurlijk. Schitterend verhaal.
- Ik heb die verhalenbundel van Mulisch zien staan in je boekenkast. Je moet ze maar weer eens gaan herlezen, vind ik.
- Ja, dat ga ik ook zeker doen.
- Wat voor heiligen heb je vandaag?
- Ik heb Adelhard van Corbie voor je. Een familielid van Karel Martel, Pepijn de Korte en Karel de Grote, dus geen kleine jongen. Maar o zo vroom, hè! Armoede, heiligheid en gebed, dat stond voor hem nummer één. Toen hij twintig was ‘verstootte’ Karel een vrouw en huwde hij met een 13-jarig meisje. Dat zinde hem niet en hij ging het klooster in. Toen hij twintig was.
- En dat geloven dus de katholieken.
- Ja. Nee, natuurlijk niet. Maar goed, we hadden de vorige keer een patroonheilige voor de banketbakkers, Adelhard is het – meer redelijk – geworden voor de tuinders en hoveniers, want hij begon in dat klooster met de zorg voor de kloostertuin.

vrijdag 29 oktober 2010

De grappigste

‘Bedoelt u de grappigste mens ooit, of de grappigste schrijver?’
‘Nee, ik bedoel de grappigste mens nu.’
‘Dat moet wel iemand zijn uit Eindhoven of nee, Wim Helsen!’
‘Dat komt alleen maar door het taalgebruik van Wim Helsen.’
‘Daar komt het ook door, ja. Hij heeft het bijvoorbeeld over zijn vrouw, die knellend bezitterig is, en waaraan hij kapot gaat, en dan laat hij zien hoe hij, à la Monty Python, zichzelf mutileert. Dat is dan weer niet grappig. Maar verder heeft hij een gezonde humor.’
‘Maar het is geen Charley Chaplin, om maar iets te noemen.’
‘Het is natuurlijk geen Charles Chaplin, nee.’
‘Die het allerbeste vertegenwoordigt, op dit terrein.’
‘Misschien.’
‘De Dikke en de Dunne. Ik geef maar voorbeelden.’
‘Of Harold Lloyd, hangend aan die klok.’
‘Ja! Ook komisch.’
‘Nee ja. Wat komisch allemaal, niet? Maar om te lachen was het niet.’
‘Nee.’
‘Om te lachen is wat iemand zegt.’
‘Precies, ja.’
‘Om te lachen was bijvoorbeeld toen daar premier Rutte – Premier! Rutte! – stond, en hij wordt aangevallen door een coalitiegenoot van het CDA! Door die meneer Buurma van Hoe Heet Ie Verder.’
‘En werd hij dan aangevallen om zijn beleid?’
‘Welnee, joh. Op een bijgevalletje, zodat ze het uit de weg konden ruimen.’
‘De hele Kamer dus lachen!’
‘Ja.’

maandag 25 oktober 2010

Baudimius van Auvergne (2 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans. Hoe houd je mij eigenlijk in ere?
- Met een foto in een wit lijstje. Dat staat op de boekenkast naast het raam. Er stond net een buurman voor mijn deur die zijn katje kwijt was. Het is zo’n witroodbruin gevlekt diertje. Hij dacht een geluid te horen (miauw!) dat uit mijn berging kwam. ‘Misschien is hij erin gekropen terwijl jij het niet zag.’ Ik dus met hem mee naar beneden, maar er zat geen katje in mijn berging. Hij gaat nu al die bergingen af, met een man of acht stonden ze daar bezorgd te kijken.
- Heeft hij dat katje nog maar kort?
- Ja, een maand of twee. Ik heb hem al eens gezien bij de supermarkt, hij durft veel en mag alles, zoals het hoort. Hij is helemaal niet mensenschuw.
- Een kat zoals wij die ook wel zouden willen hebben gehad, dus. Wat lees je nu zoal?
- Ik lees nu Een Fries huilt niet, dat is een soort roman van Gerrit Krol uit 1980. Je weet: er is maar één dichter, en dat is Gerrit Komrij. Er is maar één romancier, en dat is Gerrit Krol. Als je die twee leest, dan weet je dus hoe het moet. Krol schrijft bijvoorbeeld dit: ‘Ik durf zacht te wezen, omdat ik mijn zachtheid inbed in een sterk kader. Zo ben ik niet weerloos.’ IJzersterke zinnen. En dat boekje van maar 125 pagina’s heeft zoveel van zulke zinnen.
- Begin maar eens met je heiligen.
- Ja, we zijn dus op 2 januari aangekomen. De eerste de beste heilige die ik daar vond was  Baudimius van Auvergne, een geloofsverkondiger uit ongeveer het jaar 300. Het bisdom van Clermont hield of houdt nog steeds vol dat ze overblijfselen van de man hebben (splinters van zijn schedel...). Zeker is wel dat ze zijn reliekschrijn nog hebben, waarvan men de ogen oorspronkelijk  mechanisch kon laten bewegen.
- Jammer dat dat niet meer kan, die kitsch.
- Inderdaad. Katholieke kitsch. Alles om de mensen de ogen te doen sluiten. Dat wist de kerk al vroeg.

zaterdag 23 oktober 2010

Valentinus Paquay etc. (1 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans, wat heb je gegeten?
- Hoezo? Je kunt het toch niet meer ruiken?
- Nee, maar ik ben toch benieuwd.
- Ik heb kip, ui, paprika en champignons gebakken in een mengsel van Oosterse wokolie, sambal oelek, knoflook en djahé. Daarna heb ik wat ellepijpjes gekookt, dat is hetzelfde als macaroni, zeg maar. Toen die ellepijpjes in de bakpan met het kipmengsel gedaan, wat ketjap-sesam mixture eroverheen, en klaar was het.
- Je hebt dus weer lekker gegeten. Het zal wel weer heerlijk geroken hebben in je keuken!
- Ja, het was heerlijk. Het rook ook heerlijk.
- En ben je nog steeds depressief, jongen?
- Nee, het lijkt weg te trekken, door de anafranil, denk ik. God zij geloofd en geprezen.
- Wat voor heiligen heb je vandaag?
- Ik heb er een paar, de laatsten wier feestdag valt op 1 januari, dan gaan we de volgende keer verder met 2 januari. Om te beginnen een saaie heilige: Zdislava Berka. Je kunt haar aanroepen als je arm, ziek, een familielid, of een dominicanesse bent.
- Dat aanroepen, hoe gaat dat eigenlijk?
- Dan bid je tot Zdislava, want die doet dan een goed woordje voor je bij God.
- Gèh!
- Dan is er de heilige Bonfilius, die met nog zes andere inwoners van Florence een gezamenlijk Maria-visioen hadden gezien en toen maar de Orde der Servieten startten. Ja, je hoefde maar weinig te doen om heilig te worden, zoals je ziet. Dan was er de Nederlandse priester Franciscus Verburch, die de glastuinbouw zou hebben uitgevonden. Van Vincentius Strambi is mij ook niet duidelijk waarom hij heilig geworden is. Dat zou ik ook niet weten van de Belg Valentinus Paquay. En dat was het voor 1 januari. Ik heb er een hoop niet genoemd, hoor.

Praten met Max

Ik praat het liefst met Alice. Dat kan nu niet meer (ze is op 12 juni overleden aan slokdarmkanker), maar ik vind het zo prettig om nog steeds met haar te praten in mijn stukjes. Dat zijn mijn Duifje-Bennemans-dialoogjes. Alice is Duifje, dat begrijpt u wel, ik heb haar al ruim een jaar voordat ze stierf zo genoemd. ‘Duifje, wat zullen we vanavond gaan eten?’ ‘Geen rubber, Bennemans!’ (Dan had ik de kip, de vorige dag, iets te lang laten stoven.)
Ik zal Alice nog maar heel lang in ere houden, want ze heeft me zoveel gegeven: ik heb echt van haar gehouden. Haar spitsheid, haar niets ontziende humor, haar muziekkennis die de mijne oversteeg, haar computerkennis (ze heeft in het laatste jaar van haar leven nog even Joomla geleerd, omdat dat handig was voor de SDK en voor Max Dohle) – dat alles maakt het zo zonde dat ze nu dood is.
Ik heb na haar dood veel gehad aan vier personen. Buiten mijn familie, bedoel ik, want die waren en zijn ook geweldig. Die vier personen zijn: Wouter van den Berg, die twee dagen voor Alice’s dood langskwam op de woensdagavond van de verkiezingen. Wouter, schrijf alsjeblieft je stukken weer eens!, zou ik willen uitroepen. De tweede is: Fokke, die totaal onverwacht verscheen op de crematie en die ik onmiddellijk herkende als een geestverwant. De derde is: Berend Quest, ook aanwezig op de crematie, en die later nog een ochtend bij me op bezoek kwam. Geweldige kerel.
De vierde man is Max Molovich. Hij kwam de dag voor de crematie bij me langs met zijn 9 maanden oude en zeer levendige zoontje M. Een heerlijk bezoek. Niet veel later begon Max Nurks, een prachtig e-magazine, zoals u kunt constateren.
Max is iemand die zeer goed kan schrijven, ik bewonder hem. Hij vindt dingen, die een ander niet vindt. D.w.z. die ik niet gevonden zou hebben. Met Max ben ik nu een openbare correspondentie begonnen in Nurks (u moet zelf maar gaan zoeken naar: Correspondentie), en ik vrees dat die correspondentie zeer lang kan gaan duren.
Ik weet natuurlijk een paar dingen over literatuur of over muziek die Max niet weet, en Max weet weer andere dingen over film en over de modernere muziek waar ik nog geen weet van heb. Ik wist bijvoorbeeld wel van het bestaan van Raymond van ’t Groenewoud, maar niet van zijn liedjes. Dat is totaal langs me heen gegleden, de afgelopen twintig of dertig jaren.
En dat ga ik Max haarfijn uitleggen.

donderdag 21 oktober 2010

Oefening voor briefschrijvers

Er kwam eens een mail binnen van een (aardige) mevrouw die haar mail aldus begon: Ik raak verdwaald ... U zult met me eens zijn dat je dat soort mails niet verder leest. Had ze geschreven: Ik raak niet verdwaald ...., dan had ik haar mail verdergelezen.
Voor een correspondentie heb je twee gelijkwaardige partijen nodig, wil ik maar zeggen. Je moet eens een keer een citaat gebruiken waarvan je weet: dat kent mijn wederpartij ook (A man without religion is as a fish without a bicycle, bijvoorbeeld) of dat zou hij moeten kennen.
Voor een langdurige correspondentie is nog meer noodzakelijk. Punt één: vertrouwen. Je wordt er niet ingeluisd, zoals jij de ander er ook niet zal inluizen, maar dat spreekt vanzelf. Ik bedoel met vertrouwen eigenlijk iets heel anders. Je weet hoe je zelf schrijft. Je weet ook hoe je wederpartij schrijft. Daar moet je, zeg maar, een beetje rekening mee houden. Vertrouwen op een goede afloop.
Het tweede punt: houd je nooit vast aan standpunten. Wel aan de elementaire, natuurlijk, je moet niet gaan zeggen dat negers niet kunnen werken, en dat  ook nog eens gaan illustreren met cijfermateriaal en statistieken. Je moet ook niet gaan zeggen dat het Vaticaan verantwoordelijk is voor 30.000 kindermishandelingen, want dan zit je volgens mij mis. Wel kun je met je wederpartij overleggen over hoe bijvoorbeeld Vlaanderen zelfstandig zou moeten worden. Hoe ze het aantal parlementen zouden kunnen afschaffen tot één parlement. Wat ze moeten doen met Brussel-Halle-Vilvoorde. Volgens mij zouden ze daar een Engels sprekende Europese gemeente van kunnen maken. Want wie spreekt er niet Engels?
Maar al dat soort dingen moet je niet te zeker op papier willen zetten. Gun ook je wederpartij een andere visie.
De Noorse garnaal. Welke? De Noorse. Het zijn deze diertjes die een feestelijk gevoel kunnen geven aan een langdurige correspondentie.

woensdag 20 oktober 2010

Een boek over August Gillé

Een e-book over August Gillé, bedoel ik. We begraven het papieren boek (dat over een jaar of tien toch wel begraven zal liggen), geen mens zal erom rouwen. Kunnen de boompjes weer normaal groeien, in Canada en in Scandinavië.
Waar ben ik benieuwd naar? Wat moet er in dat boek staan? Ik denk dat het belangrijkste aspect zou moeten zijn: zijn tijd in de Eerste Wereldoorlog, bij de IJzer. De verwonding die hij daar heeft opgelopen, en die hem levenslang heeft dwarsgezeten. Met wie was hij daar gelegerd? Welk ziekenhuis (if any) heeft hij bezocht na zijn verwonding?
Daarna deed August ‘Staf’ (zoals hij later door vrienden werd genoemd) Gillé een cursus als meubelmaker. Dat was in die jaren betrekkelijk normaal: je ging niet als kunstenaar aan de gang, want dan was je gek.
Hoe waren zijn betrekkingen in de jaren twintig en dertig met mensen als Van de Woestijne en met andere vrienden? In welke kroegen namen ze, bij wijze van spreken, hun pintjes? Werk voor een goede historiograaf.
Tussen 1945 en 1962 horen we niets meer van Gillé. Er zal toch wel iets gebeurd zijn? Vind dat uit!
En later, wie waren die arme, jonge kunstenaars die Gillé gratis ruimte bood in de Witte Vaan voor exposities van hun werken?
Maar vooral, naar mijn smaak: een e-book is een uitstekend middel om iets te tonen dat waardevol is. De werken van August Gillé.

dinsdag 19 oktober 2010

Odilo van Cluny (1 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans, wat heb je uitgevoerd de afgelopen dagen?
- Ik ben voornamelijk bezig geweest met August Gillé.
- Gillé?
- Ja. Een Belgische schilder, tekenaar, beeldhouwer die nog niet in de musea hangt, maar die daar vast in terecht zal komen. Zijn werk lijkt hier en daar op het werk van Charly Toorop, maar in de jaren twintig en dertig schilderde hij ook Magritte-boompjes, als je begrijpt wat ik bedoel. Maar zijn werk heeft een grote indruk op me gemaakt.
- Hoe kan het dan dat...
- Dat komt omdat hij nooit commercieel is geweest, nooit een werk heeft verkocht etc.
- Een man naar je hart dus.
- Ja, het lijkt me ook dat hij een man naar mijn hart is geweest. Een aardige kerel. Hij stierf in 1989 en liet 10.000 kunstwerken na. Dominik Lybaert heeft nu een website gemaakt over August Gillé en wil ook dat zijn gemeente (een vlekje nabij Brussel), de laatste woonplaats van Gillé, een Museum August Gillé begint.
- Maar dat doet die gemeente niet?
- Nee, nog niet. Totdat ze beseffen dat het om miljoenen euro’s gaat, denk ik.
- Welke heiligen heb je vandaag.
- Ik heb vandaag Odilo van Cluny voor je. Die kun je aanroepen wanneer je dysenterie, geelzucht, kolieken of zenuwpijnen hebt, maar dat is niet zo interessant.
- Je kunt beter met je pis naar de dokter gaan, zeg je altijd.
- Ja. Maar Odilo is ook de patroonheilige voor de zielen in het vagevuur.
- En was is dat dan?
- Dat zal ik je uitleggen. De mensen kunnen twee kanten op na hun dood: ze komen in de hemel, of (als het interessante mensen zijn) ze komen in de hel. Het eeuwige vuur. Want God houdt van ons en is onze liefste vriend. In de middeleeuwen hebben ze daar een derde weg in gevonden: het vagevuur. Daar komen de zielen terecht die niet in de hemel thuishoren en ook niet in de hel.
- Die ziel, wat is dat eigenlijk voor een lichaamsdeel?
- Ik heb geen idee en de katholieken weten het zelf ook niet. Maar in het vagevuur kunnen die zielen hun zondetjes uitboeten, zo wordt het genoemd, en als dat is gebeurd, worden ze door God opgenomen in de hemel.
- Die zielen zijn toch dood? Hoe kunnen ze dan iets uitboeten?
- Die zielen zijn niet dood. De katholieken doen het voorkomen alsof na je dood je ziel levend uit je lichaam opstijgt.
- Wat een verschrikkelijke onzin!

Het gelijk (geluk?) van August Gillé


Ik heb vijftien jaar lang achter een galerie gewoond in Egmond aan den Hoef. Die galerie is alweer twaalf of dertien jaar geleden opgedoekt. Er zat geen leven meer in. Ik maakte een maandblaadje, en ik deed ook soms andere dingen voor die galerie. Wie nu nog in mijn huisje terechtkomt, vraagt soms: ‘Waar heb je dat vandaan?’ Ze wijzen dan op een enorm tragisch schilderij, dat aan mijn wand hangt.
Ik wijs bezoekers dan altijd op het feit dat kunstenaars over het algemeen niet wijs zijn in het gebruik van titels voor hun werken. Ik heb een tekening die Ongetiteld heet (volgens haar), die ik de titel Zelfportret met hoefslag heb gegeven, Een ander werk van de helaas overleden Frans van Klingeren, dat hij, ik meen, een titel als Vernichtigung VII had gegeven, heb ik Strandaanzicht te Bergen aan Zee genoemd.
Een ander ding. Want u wilt eindelijk wel eens weten wanneer die August Gillé eens ter sprake komt. Wel, zijn zelfgekozen isolement als kunstenaar, zijn onwil om te exposeren, om te verkopen. Zijn gang, met een kruiwagen vol schilderijen, naar het gemeentehuis om in natura zijn belastingen te betalen.
Het bevalt me allemaal zeer, moet ik zeggen. Niet alleen omdat een kunstenaar te allen tijde onafhankelijk moet zijn, en dus geen geld moet aannemen van vriendjes of van ‘belangrijke’ personages, laat staan van politici. Maar vooral omdat kunstenaars vertrouwen moeten hebben.
Vertrouwen dat hun werk sowieso wordt opgemerkt. Ooit. Eens een keer.
Dat vertrouwen heeft Gillé uiteindelijk gehad. En terecht.

maandag 18 oktober 2010

We kennen hem niet: August Gillé (1892-1989)

U moet op deze website eens klikken op ‘Galerij’ en dat eens bekijken. Alle twaalf pagina’s. Zo heb ik August Gillé ook leren kennen: de maker van de website, Dominik Lybaert, had hem op Facebook gezet. Ik keek en ben meteen gaan houden van Gillé. Ik steun ook Dominik’s streven om tot een Museum August Gillé te komen.
Hoe is het mogelijk dat we deze man nog niet kennen? Dat hij nog niet vertegenwoordigd is in internationale museumcollecties. Gillé is toch minstens de gelijke van bijvoorbeeld Charly Toorop, met wie hij gemeen heeft dat de mensen op zijn portretten nooit lachen. Ze kijken bedachtzaam, bijna achterdochtig. Of ze kijken wat verlegen om zich heen of naar de grond.
Dat we hem nog niet kennen, komt door zijn a-commercialiteit, zijn neiging om nooit een schilderij te verkopen. Zijn neiging om zich te isoleren. Zijn neiging om op zijn 70ste jaar zijn atelier te gebruiken als (gratis) expositieruimte voor arme, jonge kunstenaars, niet als expositieruimte voor eigen werk. Gillé had in de jaren dertig een zeer bekend kunstenaar kunnen worden, als hij bijvoorbeeld een agent in de armen had gesloten, een man die wél commercieel dacht. Maar dat paste Gillé niet.
Hij wou slechts schilderen, beeldhouwen, tekenen, schrijven en dat is wat hij deed van 1919 tot 1989: er zijn 10.000 kunstwerken van August Gillé bijeen, klaar om geëxposeerd te worden. In 2007 is er wel een expositie geweest te Bonheiden (20 km van Brussel), zijn woonplaats vanaf 1962, maar meer is er niet gebeurd. Ja, in 2009 is er nog een zelfportret in brons gegoten, maar dat is alles.
Als ik in de gemeenteraad van Bonheiden zou zitten, zou ik denken: dat Museum moet er snel komen, want wij hebben minstens één miljoen euro’s aan kunstwerken in handen. Wij zetten er een verstandige (= commercieel denkende) man of vrouw bij, die die collectie voor ons gaat uitbaten. Bijvoorbeeld: 10 of 20% van die 10.000 kunstwerken aanbieden aan de grote Belgische musea. Vragen aan het Stedelijk Museum te Mechelen en aan musea te Brussel of er niet een expositie van het werk van August Gillé kan plaatsvinden. Gillé? zullen ze vragen. En dan geef je ze eenvoudig de website van Dominik Lybaert.
(Het schilderij hierboven is een zelfportret van August Gillé.)

zaterdag 16 oktober 2010

Guillaume van St.-Bénigne (1 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans, heb je wel eens teruggelezen wat wij samen hebben geschreven?
- Jazeker, lieveling. Vanavond bijvoorbeeld heb ik dit hele blog nog zitten herlezen, en ik kom tot de conclusie dat bijna alles wat ik geschreven heb, uit jouw mond komt.
- Echt, jongen?
- Nou ja, niet alles natuurlijk, maar het verschilt zo enorm van wat ik schreef vóórdat ik jou leerde kennen. Ik schrijf anders. Zelfverzekerder, maar tegelijk ook met meer twijfel. Als ik nu over de katholieken schrijf, dan doe ik dat niet meer door te oreren over die halfsnuggere bleekscheten, maar dan begin ik bijvoorbeeld over Byrd en Tallis. Hun muziek.
- En daarna maak je ze af.
- Daarna maak ik ze af, ja. Tot de grond toe.
- Zoals je ook hoort te doen. Maar ik voel ook een zeker medelijden met de katholieken, na al die verhalen die je hebt verteld. Die heiligen en zo.
- Dat moet ons natuurlijk niet verplichten om...
- Nee, natuurlijk niet. Wat voor heiligen heb je nu? Draai me om in mijn graf.
- Behalve Gisela van de Rosstreppe, een maagd, zeggen de katholieken, en een kind van vorstelijken bloede. Dat is trouwens wel interessant, voor het eerst hebben we iemand van vorstelijken bloede. Dat zal nog wel meer voorkomen. Waarom zijn zij heilig geworden? Ik durf wel te veronderstellen: omdat die vorstelijke lieden land bezaten, dat ze na hun dood weggaven aan de kerk.
- Dat lijkt mij wel duidelijk, ja. Het maakt ook duidelijk dat dat hele heiligdom niets voorstelt.
- Maar bijna nog interessanter vind ik Guillaume van St.-Bénigne. Waarom die Wilhelmus heilig is verklaard, weten wij niet. Maar je kon hem wel aanroepen als je Sint-Antoniusvuur had.
- ???
- Ja, zo noemden ze in de middeleeuwen alle ziekten, van pest tot en met lepra, koudvuur, gangreen, syfillis. Je moest dus niet met je pis naar de dokter, wat wij doen, je wendde je tot die Wilhelmus.
- En je stierf dus.
- En je stierf, ja.

donderdag 14 oktober 2010

Otfried van Weissenburg (1 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans, werkt de anafranil al?
- Nee, dat duurt zo’n twee weken voordat je het begint te merken. Dat is met al die antidepressiva zo. Je zou dus kunnen denken: dan neem ik meteen voor veertien dagen pillen in, en dan is het effect meteen ook meetbaar. Maar dat kun je beter niet doen.
- Je hoort ook wel eens dat sommige mensen na een dag al een gunstig effect merken.
- Dat komt door het placebo-effect, maar daar ben ik niet vatbaar voor. Ik weet wat er in mijn hersenen omgaat, wat die pillen doen. Er is wel een soort gunstig effect merkbaar, door het feit dat ik er nu eens tijdig iets aan gedaan heb. Een voldaan gevoel.
- Sta je op tijd op, ’s ochtends?
- Dat wisselt. Gisteren wel, vanochtend weer niet. Ik was er pas om een uur of één uit.
- Zeker flink aan de port gezeten gisteravond?
- Nee, helemaal niet. Ik drink niet meer, met die anafranil.
- Dat doe je goed. Kom op met je heiligen!
- Ik heb dit keer Otfried van Weissenburg.
- Waar ligt Weissenburg?
- Dat ligt in de Elzas, tussen Straatsburg en Mannheim. Otfried was een Benedictijn die een navertelling schreef van het evangelie – ik weet niet welke van de vier evangeliën, ze verschillen nogal van elkaar – voor het gewone volk. Meer weten we eigenlijk niet van hem, dus ik denk dat hij daarom heilig is verklaard. Er zijn geen wonderen van Otfried bekend.
- Hoe meer je me over die lieden vertelt, hoe simpeler ik de katholieken ga vinden.
- Katholieken zijn bleekscheten die niet eens weten hoe een stortbak werkt, daar heb je gelijk in. Ze zijn een beetje dommig. Ik weet trouwens niet of Otfried een vertaling van een evangelie heeft gemaakt (van het Kerklatijn of het Grieks in het Duits) of dat hij een al bestaande Duitse tekst heeft gebruikt om er, zeg maar, een Kinderevangelie van te maken. Ik denk het laatste.

dinsdag 12 oktober 2010

Clarus van Vienne (1 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans. Wat heb je vandaag zoal uitgevoerd?
- Vanochtend heb ik mijn psychiater gemaild, je weet wel, Clara uit Heiloo. Ze belde me een half uur later op en ze vroeg wat ik wou. Ik zei: 25 mg anafranil. Dat was het laatste middel dat ik in 2002 slikte en dat leek te helpen, waar geen enkel ander middel ooit invloed heeft gehad op mij.
- Vanwege je halfdepressieve staat, zoals jij dat noemt.
- Ja. Een van de tekenen dat er een ernstige depressie zit aan te komen, is dat ik geen muziek meer kan beluisteren. Muziek is betekenisloos gedreun geworden. Vreselijk. Je weet dat ik vooral van de Franco-Vlaamse muziek en de Engelse renaissancemuziek houd. Daar zet ik elke dag wel een stukje van op, maar dat doe ik nu maar niet meer.
- Die anafranil is er nu?
- Jawel. Gelukkig wel.
- Dan komt alles wel weer goed, Bennemans.
- Dat hoop ik ook, Duifje. Wat de heiligen aangaat: we zitten nog steeds met hun feestdagen op 1 januari.
- Het schiet niet erg op, hè?
- Nee, maar we houden vol. Daar is bijvoorbeeld de totaal oninteressante Servan van Culross, het was in die tijd wel héél gemakkelijk om heilig te worden verklaard. Maar Clarus van Vienne vind ik wél interessant.
- Zeg op.
- Die zou gebeden hebben om een overstroming van de Rhône tot staan te brengen.
- En?
- Die overstroming werd tot staan gebracht. Vienne is hier niet Wenen, maar een plaats die zo’n 30 km ten zuiden van Lyon aan de rivier de Rhône ligt. De Rhône ontspringt in de Zwitserse Alpen en stroomt dan westelijk en zuidelijk naar de Middellandse Zee. Als er overstromingen zijn, moet dat komen door water dat uit de Alpen komt. Die overstromingen zijn er dus wel geweest in noordelijker en oostelijker gelegen steden als Genève en Lyon. Maar dat kon niet schelen: Vienne was gevrijwaard gebleven! En dat wonder is verricht door de biddende Clarus!
- Ongelooflijk!
- Die overstroming kon ook komen door water dat uit de lucht valt: regen. Dan stopte het op tijd met regenen, en wel door het bidden van de regenmaker Clarus.
- Hoe kunnen die katholieken dat nu geloven?
- We zullen nog veel gekkere voorbeelden te zien krijgen.

Vrouwelijk

Het is niet eerlijk dat er zo weinig vrouwen zitten in het nieuwe kabinet. Mark Rutte heeft de meest veilige variant gekozen: ervaren bestuurders plus wat mensen die Verhagen steunden. (Behalve Leers!...) Het is bijzonder jammer dat Gerd niet Gerda wordt genoemd. Het old boys’ network is dus weer aan de macht.
Ik zou zeggen: is nog steeds aan de macht. Want dat ‘weer aan de macht’ zou inhouden dat het nieuwe kabinet toekomstgericht beleid zou uitvoeren. Quod non.
De JSF? Gaat dat onding nog door? Jawel. Onze miljarden gaan gewoon nog uit naar een vliegtuig, bestuurd door een piloot. Maar we leven toch in de 21ste eeuw?, kunt u vragen. Ja natuurlijk leven we in die eeuw, maar de heren leven er nog niet in.
In deze eeuw is het ook verstandig om eens te kijken welke subsidies je af kunt schaffen. Als iemand een huis wil kopen met een hypotheek van meer dan € 500.000 – dan hoeft zo iemand toch niet een hypotheeksubsidie te ontvangen van het rijk? Afschaffen dus, die handel. Hetzelfde geldt voor kinderbijslag. Als je een ton verdient, ben je die kinderbijslag kwijt.
Gemeenten moeten ook gestopt worden met hun voetbalsubsidies. Die voetbalverenigingen kunnen toch echt wel hun eigen kont redden, zou ik zo zeggen. Hetzelfde geldt voor gelden die uitgegeven worden voor politiebegeleiding van supporters enzovoorts. Wie een club leidt, zorgt daar zelf voor.
En zo zijn er meer bezuinigingen. Het koninklijk huis bijvoorbeeld: afschaffen. De begeleiding van zekere Kamerleden: afschaffen. Dat kunnen ze zelf wel betalen.
Ja nee, ja nee, zegt u nu, dát moeten we juist in stand houden.
Ik zie niet in waarom. Als een Kamerlid bepaalde uitspraken doet waardoor hij denkt dat hij aangevallen zou kunnen worden, dan doet hij die uitspraken toch niet? It’s as simple as that. Of hij doet die uitspraken wel, en hij is dapper.

maandag 11 oktober 2010

Eugendus van Condat (1 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans, wat heb je daar voor video onder je arm?
- Een zeer interessante video: deel 1 van Zeitgeist. Dat eerste deel gaat over Horus, Mithras, Jezus en nog een hoop anderen, die allemaal op 25 december zouden zijn geboren, uit een maagd, die ook allen gekruisigd zouden zijn, drie dagen dood zijn gebleven, maar allen ook weer opgestaan. Waarom dat zo is geweest en wat er achter steekt, kun je in die video horen en zien.
- Dus die verhalen over Jezus kloppen niet, historisch?
- Welnee joh. Jezus heeft nooit bestaan. Er is tenminste geen bron bekend van een getuige uit zijn tijd. Niemand noemt hem, terwijl hij toch mensen uit de dood heeft opgewekt en zo. Maar niks, niemand zegt iets over hem. Er wordt pas iets over hem gezegd een kleine 100 jaar na zijn dood. Dan weet ik wel hoe laat het is.
- Was Marja er nog, vanochtend?
- Ja. Ze zou vorige week al komen, maar haar moeder was het vorige weekend overleden. Daar hebben we nog wat over zitten praten. Het mens was 89 jaar en ze werd opeens te oud om te blijven leven. Ze heeft nauwelijks een ziekbed gehad, ze zei alleen maar: ‘Ik ben zo moe.’ En toen was ze opeens weg.
- Een mooie dood. Geen ziekenhuis, geen verpleegtehuis, geen bejaardenhuis. Gewoon thuis sterven, kalmpjes.
- Ja, zo zou ik ook wel willen sterven, Duifje.
- Eigenlijk ben ik ook zo gestorven, bij jou. Ik heb natuurlijk wel een paar kankers gehad, de laatste tien jaar. Hoe was Marja eronder?
- Nou, zakelijk, zou ik willen zeggen. ‘Ze was op, Ben.’ Ongeveer even zakelijk als ik was na jouw dood, zouden de meeste mensen wel gezegd hebben. Daar hadden ze niet helemaal gelijk in, maar goed.
- Nee, jij en zakelijk, dat is een mooie combinatie! Wat voor heilige heb je vandaag?
- Vandaag heb ik Eugendus van Condat voor je. Hij is het eerste voorbeeld van een heilige die boze geesten verdreef.
- Kon God dat dan zelf niet?
- Blijkbaar niet, nee. Daar had Hij zijn hulpjes voor.

zondag 10 oktober 2010

Felix van Bourges (1 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans, je bent een week weggeweest. Wat was er aan de hand?
- Ik was bezig depressief te worden. Ik kon niet meer naar muziek luisteren, ik bleef in bed liggen tot één of twee uur ’s middags. Als ik er uitkwam, dan moest ik allereerst een Dirkswoud-stukje schrijven voor Nurks, wat natuurlijk een grote ellende was, steeds weer. Maar dat heb ik nu eenmaal met mezelf afgesproken: schrijf elke dag een stukje over Dirkswoud.
- Ogottogot. Je moet ook gewoon om acht uur uit bed stappen. Dan heb je overal tijd voor.
- Ja. Morgenochtend moet ik wel, want ik moet morgenochtend te bloedprikken, en Marja komt eindelijk weer.
- Je thuishulp, die een gebroken voetbeentje had.
- Ja. Ik ben blij dat ze weer komt, morgenochtend.
- Hoe zit het met je heiligen? Je zit nog steeds op 1 januari.
- Ja, en daar blijven we ook nog wel een tijdje. Maar ik sla er wel een hoop over. De dertig martelaren van Rome bijvoorbeeld, die heb ik nu genoemd, maar we gaan ze niet alle dertig opsommen. Er zijn er trouwens naar twee of drie van bekend. Ook de Bretonse missionarissen in Groot-Brittannië (Baglan, Colman, Ailvin, Cathan, Conan, Cuvilan, Eithras, Flevin, Guindave, Iddog, Lyvin, Sulien, Tangwn, Tanwg, Tegai, Teudrige, ze hadden mooie namen, toen) laat ik verder voor wat ze waren.
- Eigenlijk is dat jammer, maar je kunt ook niet alle heiligen opnoemen. Dan wordt het saai.
- Juist, en saaiheid moeten we natuurlijk vermijden.
- Welke heilige had je deze keer speciaal uitgekozen?
- Ik heb Felix van Bourges uitgekozen, want daar zien we iets dat we al eerder hebben gezien: een wondere wereld van kwakzalverij. Plus een wondere wereld van niet-bederf na de dood. Wat die kwakzalverij aangaat: ik hoop nog een heilige tegen te komen die je kunt aanspreken als je geamputeerd bent (en ik bedoel het serieuzer dan een zekere pastoor het deed).
- Dat verhaaltje heb je toch maar geschreven, ondanks je depressiviteit.
- Ja. Maar je moet niet vragen hoeveel moeite het me gekost heeft.

zondag 3 oktober 2010

Des Pudels Kern

In het doorgaans zo vredige dorpje Onderbeensland zijn grote veranderingen op komst. Dit dorpje dat bewoond wordt door pinchers, schnauzers, herdershonden, bouviers, terriërs, poedels, spaniëls,  chihuahua’s, wind-, kees- en dashonden, is opgeschrikt door de komst van een poedel. En niet zomaar een poedel, maar een witte poedel. Volgens de herdershonden is hij ‘niet echt wit, maar bruin’.
De poedel paradeert nu door de straten van het dorp, temidden van vier mastino napoletano’s. Echte vechthonden dus. Die bewaken de poedel tegen de gevaren die dreigen van de dorpsbewoners. Achter de witte poedel aan sukkelen de wat oudere honden van het dorp mee. Daar staat de poedel stil! Hij richt zich tot de bevolking van het dorp: ‘Vrienden van het poedeldorp Onderbeensland!’
Enkele herdershonden beginnen met elkaar te spreken:
- Hij kwijlt helemaal niet, die poedel.
- Nee, hij kan geen spuug aanmaken in zijn bek, lijkt het wel.
- Hij heeft ook een eigenaardig accent, niet?
- En wat lult hij over een poedeldorp?
- Misschien bedoelt hij hondendorp?
Eén van de mastino’s staat op en blaft woedend: ‘Stilte, godverdomme!!’
Dat heeft effect. De poedel gaat door: ‘Beste medepoedels! Geluk is wat ik u kom brengen. Want wij zijn de beste honden van allemaal, wij poedels. Waarom hebben wij een zo vredig leven? Omdat wij poedels zijn, nergens anders om. Helaas zijn er ook andere rassen in ons midden gekomen, zoals de Anatolische berghond. Zeer slecht opvoedbaar zijn deze beesten, en ze kunnen beter dan ook terug naar hun schapen, geiten en koeien in Anatoliëland! Daar hebben ze een veel fijner leven dan hier, met onze uitkeringsinstanties. Wraf! Want wie is er wel eens aangevallen door een Anatolische berghond? Niemand? Nou ik zelf wel, hoor! Meerdere keren ben ik aangevallen door zo’n vuile Anatolische berghond, daarom heb ik ook beveiliging nodig.’
Daarop beginnen de wat oudere spaniëls en terriërs op te wippen en fijn te grommen.
‘Dank u, poedels,’ zegt de witte poedel.

zaterdag 2 oktober 2010

Waar staan we

Ik ben, net als de heer Wilders, tegen moslims en tegen de islam. Zoals ik ook tegen de katholieken en tegen het katholicisme, of het reformisme, of tegen wat voor geloof dan ook ben. Niet omdat, laat ik het zo zeggen. Privé mag u doen wat u wilt, mag u bidden en knielen. Kaarsjes aansteken enzovoorts. Processies houden mag ook, daar stoort u mij niet mee (een goede drumband erachteraan helpt).
Ik ben en blijf wel tegen elk geloof. Tegen elke absurditeit.
Verschil met de heer Wilders: ik beschouw niet elke katholiek of elke moslim, zoals hij, als minderwaardig. Sommigen wel, zoals de heer Ratzinger, dat moet ik toegeven. Ik voel mij een beter burger dan de heer Ratzinger, ik heb tenminste geen kwaad gedaan zoals hij het heeft gedaan.
Die tsunami van moslims, waarover Wilders het verschillende keren heeft gehad (er moesten er ook 20 miljoen van uit Europa vertrekken, zei hij een andere keer), die tsunami blijkt een zeer bescheiden branding te zijn. Golfjes. Blijkt ook uit de demografische cijfers. Dus als meneer Wilders een volgende keer weer begint over die ‘islamisering’ van Nederland, staat u dan op en zegt u: wat u daarover zegt, heer Wilders, dat klopt eenvoudig niet.
Ondertussen mag de heer Wilders wel roepen wat hij wil, en dat wordt gedoogd door een kabinet dat hij steunt. Hij gedoogt een kabinet, en dat kabinet gedoogt hem. Gedogen is in het Engels: to tolerate. Dus elke keer dat de heer Wilders weer wilde uitspraken doet (knieschoten op Marokkaanse voetbalsupporters, herinner ik me nog, en ik herinner me ook nog rare uitspraken over hoofddoekjes), dan moet een kabinet dat door dezelfde meneer Wilders wordt gesteund of gedoogd, zeggen: nee hoor, dat is niet zo.
Spannende tijden.